Maria
Lukas 1:38a
„En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord.”
Gabriel werd zes maanden daarna weer van God uitgezonden. Zacharias gaat naar zijn huis. God kwam en zei: „Gabriel, ga naar Nazareth met nog een boodschap.” Hij was meteen gereed. De engelen konden nu doen waarnaar ze zolang begerig geweest waren. Hij moest gaan naar Maria. De Heere kent de Zijnen met naam en toenaam: „Ga, breng van Mijnentwege eens een boodschap.” De Heere gaf hem de woorden in de mond.
Het was Maria die ondertrouwd was. Het moest nu geschieden of nooit: dat een maagd zwanger zou worden. Daar komt de engel bij haar in haar vertrek en zegt: „Vrouw, ik moet u hartelijk groeten.” Ze zei: „Wat hebt u voor een boodschap?” „Een goddelijke en hemelse boodschap van groot belang.” De vrouw verschrikt niet, zij luistert en zet haar oren open voor die boodschap: „Gij zult een Kind baren”, zei de engel. „Dat zal de Zoon van de allerhoogste God zijn.”
Maria ontkent de boodschap niet, al is ze wel een maagd. „Het moet zo zijn”, zei de engel. „Neem dat over in het geloof. Daarom, Die mij zendt, is de Almachtige. Gij zijt een Jodin en hebt in de Bijbel gelezen wat de almachtige God allemaal kan doen. Het zal een heilig en gewenst Kind zijn, dat ge hebben zult.”
Bernardus Smijtegelt, predikant te Middelburg. (”Zestal leerredenen”, 1730)