„Confessionelen reageerden lauw na pacificatie”
De confessionelen juichten niet na de pacificatie van 1917 die onder meer de gelijkbekostiging van het openbaar en bijzonder onderwijs regelde. „Men reageerde hoogstens lauw.”
Dat stelde dr. George Harinck, hoogleraar geschiedenis van het neocalvinisme aan de Vrije Universiteit, dinsdag tijdens een de presentatie van de 26e editie van het jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800. Het jaarboek, ”Een christelijk-liberale synthese”, gaat over de pacificatie, nu een eeuw geleden.
Naast gelijkbekostiging van het openbaar en bijzonder onderwijs kwamen confessionelen en liberalen bij de pacificatie destijds het kiesrecht voor alle mannen overeen en de mogelijkheid voor vrouwenkiesrecht. Algemeen wordt aangenomen dat de confessionelen zeer ingenomen waren met de gelijkbekostiging waarover de politiek destijds jaren steggelde. Harinck wees er echter op dat de ARP het beoogde doel, namelijk dat alle onderwijs bijzonder zou zijn en dat er geen openbaar onderwijs meer zou bestaan, niet had bereikt.
Ook op het gebied van het kiesrecht kregen de confessionelen niet wat ze graag wilden. Harinck: „De confessionelen hadden te accepteren dat er geen organisch kiesrecht kwam, maar een individueel kiesrecht. Bovendien moest het merendeel van hen incasseren dat het passief en in 1919 ook het actief kiesrecht voor vrouwen werd ingevoerd.” Bij individueel kiesrecht mogen alle burgers stemmen, bij organisch kiesrecht alleen bepaalde verbanden, zoals gezinnen.
De Amsterdamse hoogleraar citeerde de toenmalige ARP-leider Abraham Kuyper. Die concludeerde een half jaar na de pacificatie (hij was toen 79): „Zoo heeft de Revolutie van 1789 tenslotte schier allerwegen, en op geringe exceptie na ook ten onzent, gezegevierd.”
Tot in de jaren dertig van de 20e eeuw stond het organisch kiesrecht als ideaal in de programma’s van gereformeerden en rooms-katholieken.
Antithese
Harinck stelde dat de pacificatie „een integrerend effect” heeft gehad op de Nederlandse politiek. De ARP liet de antithese, de tegenstelling tussen christenen en niet-christenen, los en zag Nederland voortaan als een driestromenland van protestanten, rooms-katholieken en humanisten.
„Men zou op papier hebben kunnen verwachten dat de na 1917 regerende confessionelen de tegenstellingen zouden aanscherpen, maar in de praktijk pasten ze hun agenda aan het integrerende karakter van het politieke bestel aan. De totalitaire vijand (communisme, facisme en nationaal-socialisme, red.) kwam van buiten de landsgrenzen en de confessionele partijen werden de verdedigers van een politiek bestel, dat hen als nationaal bestel geheel eigen werd. De pacificatie van 1917 heeft inderdaad pacificerend gewerkt en bevestigt dat de regel waarop zij berustte een algemene is: politiek is ideologisch verworteld, maar blijkt in de praktijk vooral een kwestie van geven en nemen.”
Keerpunt
Dr. Hans Krabbendam, directeur van het Katholiek Documentatiecentrum, noemde de pacificatie dinsdag tijdens de bijeenkomst een keerpunt in de Nederlandse geschiedenis. Het vormde een startpunt voor „de consolidatie van de overlegdemocratie die vreedzame politieke afwisseling van uitoefening van de macht tot standaard maakte. Daartoe moest de uitkomst bij beide kampen wel tot tevredenheid stemmen. Tegenwoordig wordt vaak gezegd dat de christelijke partijen alle voordelen kregen ten koste van de niet-confessionele partijen, maar in die tijd kwamen de confessionele partijen niet in een jubelstemming. Ze moesten een andere stijl hanteren, en de antithese afzwakken.”
De liberalen speelden weliswaar een hoofdrol, maar door invoering van het algemeen kiesrecht werden zijn bij de verkiezingen de verliezers. Toch voelden zij niet de behoefte om de uitkomst terug te draaien. Krabbendam: „Uiteindelijk konden ze samen met de andere politieke stromingen met voldoening terug kijken op een geslaagde poging om nationale samenhang te creëren uit diverse overtuigingen.”