Mens & samenleving

Wim Veling: hoogleraar
 in een waanwereld

Bijna dagelijks trekt prof. Wim Veling op met mensen die lijden aan wanen. Hij verleidt ze tot behandeling en leert van hun verhalen. „Dat mijn zicht op het functioneren van de menselijke geest toenam, is meer te danken aan mijn patiënten dan aan neurowetenschappers en genetici.”

1 December 2018 10:52Gewijzigd op 16 November 2020 14:45
Prof. Wim Veling. beeld Sjaak Verboom
Prof. Wim Veling. beeld Sjaak Verboom

De statige kamer van de professor is verleden tijd. De hedendaagse hoogleraar zit in een doorsnee vertrek. Psychiater Wim Veling vormt op die regel geen uitzondering. Zijn werk- en spreekkamer is opvallend alledaags. Met één uitzondering, alleen bekend bij insiders. De alarmknop op zijn bureau. Voor het geval een psychotische patiënt onverwachts de aanval inzet.

Wat trekt u in de behandeling van deze mensen?

„Psychosen houden iets fascinerends door het ongrijpbare ervan. Dat mensen de wereld zo anders waarnemen dan u en ik. Hoe lang je ook met deze patiënten optrekt, dat blijft boeien, al weet ik als psychiater ongeveer waardoor een psychose ontstaat.”

Waarom koos u voor de psychiatrie?

„Eerst dacht ik aan journalistiek. Ik houd van creatief schrijven, ben nieuwsgierig en heb een brede interesse, maar een journalist stelde ik me voor als iemand die zich overal binnen moet zien te dringen en mensen ongevraagd een microfoon onder de neus houdt. Dat zag ik mezelf niet doen. Psychologie leek me een goed alternatief. Een kennis van mijn ouders adviseerde me om psychiatrie te kiezen. Daar heb ik geen dag spijt van gehad.”

Dit specialisme scoort als het om status gaat niet hoog in de medische wereld.

„Klopt, psychiatrie heeft altijd een beetje een Calimero-imago gehad. Dat interesseert me niet zo. Het gaat er mij om dat ik werk doe dat bij me past. Ik vind het leuk dat ik nu hoogleraar ben, maar status is een slechte drijfveer. Het is de inhoud die me inspireert. Tijdens de studie geneeskunde, ruim twintig jaar geleden, ging ik meer specialismen leuk vinden. Ik overwoog serieus om tropenarts te worden en vertrok na het examen met mijn vrouw naar Afrika. Het was een geweldige tijd, maar dat vak bracht toch niet wat ik ervan verwachtte. Daarom keerde ik terug naar mijn oorspronkelijke doel.”

Waardoor ging u zich richten op de behandeling van patiënten met schizofrenie?

„Tijdens mijn specialisatie kwam ik op veel afdelingen terecht, met verschillende vormen van psychiatrische problematiek. Psychosen intrigeerden me het meest. Door het mysterieuze ervan en de creativiteit die je nodig hebt in de behandeling. Het volgen van de officiële richtlijnen lukt maar zelden, want mensen met deze stoornis zitten meestal niet te wachten op hulp. Niet zij zijn ziek, maar de wereld om hen heen is gek of gevaarlijk.”

Herkent u elementen daarvan in uw eigen leven?

„Heel soms. Mensen met schizofrenie betrekken alles wat ze waarnemen op zichzelf. Heb ik een keer slecht geslapen of ik zit niet lekker in mijn vel, dan kan ook ik weleens denken dat alles tegen me samenzweert en iedereen over me praat.”

De recalcitrante psychiater Frank van Ree zei dat je zelf een beetje gek moet zijn om dit werk goed te kunnen doen.

„Zo sterk zou ik het niet uitdrukken. Je moet je wel kunnen verplaatsen in de ander en buiten de box kunnen denken en werken. Als psychiater ben je zelf het belangrijkste instrument in de behandeling. Je moet contact kunnen maken en buiten de gebaande paden durven gaan.”

U zit psychisch goed in uw vel?

„Ik ben redelijk stabiel, ja. Als we het toespitsen op psychosen: zo’n 10 procent van de bevolking hoort weleens een stem van een onzichtbare persoon. Dat herken ik bij mezelf niet. Toch voel ik me zeer betrokken bij mijn patiënten. Ik begon dit werk met een beschouwelijke, theoretische interesse in het functioneren van de menselijke geest. In de loop der jaren raakte ik steeds meer gericht op de mensen zelf: hun leven, hun verhaal. Daar word ik vaak door geraakt.”

Hebt u meer zicht gekregen op de menselijke geest en de verhouding daarvan tot het brein?

„Hoe meer je erover leest en op studeert, hoe ingewikkelder het wordt. Ondanks nieuwe mogelijkheden om functies van het brein zichtbaar te maken en de toegenomen genetische kennis hebben we in de behandeling van psychiatrische patiënten geen grote sprongen voorwaarts gemaakt. Dat maakt je bescheidener.”

Een neurowetenschapper als Dick Swaab heeft daar geen last van.

„Nee, die blijft supermaterialistisch denken en doet stellige uitspraken. Daar voel ik me niet bij thuis. Het zijn beweringen en beloften die we niet waar kunnen maken. Ik vraag me af of we het samenspel tussen brein en geest ooit zullen snappen. Bovendien zijn veel factoren buiten het brein van invloed op de wijze waarop mensen de werkelijkheid beleven. Dat mijn zicht op het functioneren van de menselijke geest toenam, is meer te danken aan mijn patiënten dan aan aan neurowetenschappers en genetici. Ik leer heel veel door goed naar hen te luisteren en te kijken.”

Ging u daardoor ook anders naar uzelf kijken?

„Absoluut. Door de verhalen van mijn patiënten besef ik veel meer dan vroeger hoe kwetsbaar we als mensen zijn. Dat maakt me des te dankbaarder voor het feit dat ik psychisch stabiel ben en veel dingen in mijn leven goed gaan. Ik word ook bemoedigd door de veerkracht die veel van mijn patiënten tonen. Ze gaan moedig door, ondanks alle ellende die ze ervaren.

Een paar jaar geleden kreeg ik voor het eerst een virtual reality-bril op waarmee je ervaart wat het betekent om een psychose te krijgen. Na tien minuten was ik al totaal uit het lood geslagen. Ik kon me niet meer concentreren en voelde me vervreemd. Hoe kun je überhaupt functioneren als je dit continu meemaakt? Stemmen in je hoofd, angstige beelden die alles verstoren.”

Zou dat u ook zonder zo’n bril kunnen overkomen?

„Zeker. Ik heb een patiënt gehad van de filmacademie in Amsterdam. Die had het idee dat er acteurs waren ingehuurd om hem te volgen. Twee jaar later kwam hij bij ons in behandeling. Hij herstelde goed en wilde graag met mij een speelfilm maken over zijn ziekte en de weg daarnaartoe. In die film verzeilt een heel gewone student langzamerhand in een psychose. Halverwege zie je hem schreeuwen, om zich heen slaan en in zijn arm prikken met een schroevendraaier. Bekijk je alleen deze scène, dan denk je: die gast is gestoord. Zie je de film vanaf het begin, dan is je conclusie: ik zou het ook doen.

De film ging in première op een congres voor psychiaters. Bij de aftiteling kwamen de maker en ik op het podium. Het was doodstil. Hier en daar hoorde je gesnif. Tot dan hadden de meeste psychiaters vooral met hun verstand psychosen beoordeeld. Door die film kwam een psychose bij hun hart; ze waren zelf deelgenoot.”

2018-12-01-rdMAG4-Veling4-4-FC_web.jpg
Voor de behandeling van psychotische patiënten ontwikkelde prof. Wim Veling virtual reality-therapie. beeld Sjaak Verboom

Hebben mensen met schizofrenie niet gedeeltelijk gelijk als ze de wereld om hen heen als gek ervaren?

„Meer dan gedeeltelijk. We leven in een bizarre maatschappij. Dat zeg ik ook tegen mijn patiënten. Van hun omgeving horen ze dat ze niet sporen; dat ga ik ze dus niet vertellen. Hun grootste probleem is dat ze denken dat al het gekke van deze wereld met hén te maken heeft. Waardoor ze bijvoorbeeld niet meer op straat durven komen, omdat ze overal signalen van gevaar waarnemen.”

Wat maakt deze wereld voor u bizar?

„Om te beginnen de extreme opvattingen, alle kanten uit. Kenmerkend voor een psychose zijn wanen: ideeën die niet overeenkomen met de werkelijkheid. Ik geef het je te doen om in onze samenleving te bepalen wat een waan is. Op internet vind je aanhangers van alle mogelijke opvattingen, tot de raarste toe. Een tweede kenmerk van een waan is, dat je er niet van af wilt stappen, ondanks duidelijk bewijs voor het ongerijmde ervan. Daarvoor geldt hetzelfde. Mensen blijven in hun bubbel zitten en verdedigen hardnekkig de bizarste standpunten.

Derde kenmerk van een waan is, dat die niet wordt gedeeld door een subcultuur. Tegenwoordig vind je online altijd wel mensen die hetzelfde denken of doen als jij. Dat maakt het steeds lastiger om te bepalen wanneer je iemand psychotisch noemt. Neem de huidige president van Amerika. Die heeft toch een aantal opvattingen die tamelijk vreemd zijn, zullen we maar zeggen. Ook hij wil ze niet wijzigen. En hij heeft heel wat mensen om zich heen die hetzelfde vinden.”

De grens tussen normaal en abnormaal wordt dunner?

„Zo zou je het kunnen zeggen. We noemen mensen psychotisch als ze door hun wanen onderuit gaan. Er zijn ook mensen die ondanks waanideeën redelijk tot goed functioneren, soms zelfs een hoge positie bereiken.”

Bent u nooit bang als u mensen met een psychose tegenover u hebt?

„Natuurlijk, dat moet ook. Mensen die psychotisch zijn, voelen zich ernstig bedreigd. Dan zijn er drie mogelijkheden: ze vluchten, ze bevriezen of ze gaan vechten. Daar moet je rekening mee houden, door vooraf een inschatting te maken of je het gesprek alleen kunt voeren. Dat geldt zeker als ik mensen thuis bezoek. Hier heb ik een team achter de hand. Als ik op de alarmknop druk, krijg ik meteen versterking. Die mogelijkheid is er niet bij mensen thuis. Verwacht ik dat het spannend wordt, dan zoek ik een plaats bij de deur, zodat ik de benen kan nemen. Dat is routine geworden. Vervolgens moet je de juiste gesprekstechniek voeren.”

Volgde u ook een cursus zelfverdediging?

„Ik niet, veel verpleegkundigen van de opnameafdeling wel. Niet in de eerste plaats om zichzelf te verdedigen, maar om agressieve patiënten te overmeesteren op een manier die geen schade toebrengt. Als psychiater heb je het voordeel dat je meestal niet vooraan staat in de strijd. Verpleegkundigen hebben wat dat betreft een moeilijker beroep. Zij moeten soms een hele dienst omgaan met mensen die zeer geladen of agressief zijn.

Het is overigens een misverstand dat mensen met schizofrenie per definitie gevaarlijk zijn. De afschuwelijke voorvallen, zoals de moord op minister Els Borst, halen het nieuws, maar het merendeel van de patiënten met een psychose vlucht en trekt zich terug.”

Soms hebt u zelfs een ladder nodig om hulp te kunnen verlenen.

„Ja, dat was nog niet zo lang terug het geval, bij een mevrouw op een flat die meende dat mensen haar huis binnendrongen om haar sleutels af te nemen. In twee weken tijd had ze drie keer alle sloten laten vervangen. Dat liep behoorlijk in de papieren. De agenten die me vergezelden, hebben bij de buren een ladder geleend. Daarmee konden we naar boven. Met de politiemensen was die vrouw blij, maar het was haar niet duidelijk waarom ze een psychiater hadden meegenomen. Ik ben met haar door het huis gelopen en toonde begrip voor haar angst dat er die nacht opnieuw indringers zouden komen. Op een gegeven moment zei ik: „Is het een idee dat u een nachtje bij ons slaapt, om er even uit te zijn? Ik wil wel vragen of dat mag.” Dat vond ze een goed plan. Samen met een verpleegkundige is ze naar de kliniek gewandeld. Daar kregen we haar aan de medicatie. Drie weken later waren de wanen over.”

Hoe beoordeelt u vanuit uw christelijke geloofsovertuiging hallucinaties en waanbeelden. Puur klinisch of is er meer aan de hand?

„Ik ben opgeleid als psychiater en kijk primair met die bril naar psychosen. Dat neemt niet weg dat ik regelmatig discussies heb over de vraag of sprake kan zijn van bezetenheid. Als christen geloof ik dat er meer is tussen hemel en aarde dan wat we zien, maar het blijft een ingewikkelde kwestie hoe psychiatrische verschijnselen zich verhouden tot geestelijke machten. Daar is geen recept voor te geven.

Mijn bezwaar tegen veel bevrijdingspastoraat is, dat de medisch-psychiatrische kant wordt genegeerd. Mensen die psychotisch zijn, moet je letterlijk en figuurlijk de ruimte geven. Bij bevrijdingspastoraat gebeurt het omgekeerde. Als je deze vorm van pastoraat toepast, is het in ieder geval verstandig om het te doen met een team waarin behalve pastorale medewerkers ook een psychiater en een psycholoog zitting hebben.”

Die mix vindt u wel mooi?

„Zeker. In een universitair ziekenhuis ben je puur klinisch bezig. Als mensen vanuit hun levensbeschouwing dingen naar voren brengen, kan ik daar alleen in luisterende zin iets mee. Dat vind ik soms jammer. We zijn als mensen niet in staat om een rechtvaardige samenleving te vormen. Het gaat altijd weer mis. We hebben genade en bevrijding nodig. Met die overtuiging kan ik in mijn dagelijkse werk weinig.

Een deel van de patiënten heeft baat bij cognitieve gedragstherapie. Je leert ze trucjes om negatieve gedachtenpatronen te doorbreken. Dat werkt, maar het is een oppervlakkige oplossing. Achter de inzicht gevende therapieën, die een niveau dieper gaan, zit een sterk optimistische mensvisie. De overtuiging dat zelfontplooiing de weg naar herstel is. Daar voel ik me niet zo bij thuis. Ik betwijfel of je daar ten diepste gelukkig van wordt. Daarvoor is meer nodig.”

U doet ook in Afrika wetenschappelijk onderzoek. Waarom?

„Hoewel ik besloot geen tropenarts te worden, liet Afrika me niet los. Het meeste onderzoek op het gebied van de psychiatrie is gedaan in westerse landen. Dat betekent dat we maar weinig snappen van psychiatrische aandoeningen. In een groot deel van de wereld wordt er heel anders tegen aangekeken en is ook de uitingsvorm anders. Daar kunnen wij van leren, zoals ze daar van ons kunnen leren. Een neveneffect van onderzoek is, dat het overheden hopelijk stimuleert goede zorg op te zetten. In veel van deze landen is nauwelijks formele gezondheidszorg, zeker voor psychiatrische patiënten.

Sinds een aantal jaren hebben we een project in KwaZoeloe-Natal, een provincie in Zuid-Afrika. Komend jaar starten we in Suriname. We verrichten ook onderzoek in Iran, een totaal andere cultuur.”

Hoe loopt het onderzoek in KwaZoeloe-Natal?

„We moesten eerst patiënten met schizofrenie zien te vinden. Daarvoor hebben we contact gelegd met traditionele genezers aan wie we vertelden wat voor soort patiënten we zochten. Er bleek zelfs een organisatie van traditionele genezers te zijn. Die wilde wel met ons samenwerken. Er is een formele overeenkomst gesloten; wij hebben bij die gelegenheid een schaap cadeau gedaan.

In een periode van een halfjaar kregen we 150 patiënten verwezen die volgens de genezers pasten in het plaatje dat we hadden geschetst van de mensen in wie we geïnteresseerd waren. Dat bleken ze vrij goed te doen. Pakweg de helft had inderdaad een psychotische stoornis.

We willen er nu een vervolg aan geven door een gezamenlijke behandeling te ontwikkelen. Voldoende psychiaters krijg je daar niet, dus je moet het doen met de bestaande infrastructuur. Dat is wel een uitdaging. De traditionele genezers werken vooral met rituelen. Er wordt veel met kippenbloed gesprenkeld. Voor een westerling is het lastig om dat serieus te nemen, maar het moet wel als je de samenwerking een kans wilt geven. Heel lastig wordt het als er dingen gebeuren die de patiënt kwaad doen.”

Levert de behandeling door traditionele genezers per definitie een slechter resultaat op dan de therapie van westerse psychiaters en psychologen?

„Dat is nog maar de vraag. Hun uitgangspunt is in ieder geval totaal anders. We ontdekten dat de meeste traditionele genezers zelf psychotische symptomen hadden. Daarom gingen ze dit werk doen. Dat geldt ook voor de genezers in opleiding. Het is geen vrije keuze, maar een opdracht. Toen ze met hun verwardheid, angsten en hallucinaties bij de genezer kwamen, zei die: „Gefeliciteerd, u hebt de roeping. Wij bieden u een opleiding aan, dan kunt ook u ”healer” worden.”

Opvallend is dat bij deze mensen vervolgens alle klachten verdwenen, afgezien van de hallucinaties. Die beschouwen ze nu als communicatiekanaal voor het contact met de voorouders. Wat hen eerst belastte, is omgevormd tot iets positiefs. Dankzij de psychosen kregen ze een hogere sociale status. Dat was voor ons een oogopener. Mensen die stemmen horen, verklaren wij onmiddellijk ziek. Daar knap je psychisch niet van op.

Het is de vraag of ons medische model wel zo ideaal is voor psychiatrische problemen. Je moet op z’n minst andere perspectieven erbij betrekken. De meeste psychiaters zijn gewend vooral de symptomen van een stoornis te bestrijden, maar we moeten veel meer vanuit het welbevinden van mensen denken. Ondanks die symptomen kunnen ze een betekenisvol leven hebben. Het mooie van mijn leeropdracht ”Psychose in de sociale context” is, dat ik me ook buiten het medische model kan bewegen. In de behandeling van psychiatrische patiënten kom je het verst als je hun omgeving erbij betrekt. Zowel voor het ontstaan, de vorm als het beloop van veel psychiatrische stoornissen is de context –sociologisch, maatschappelijk, cultureel én religieus– zeer bepalend.”

Wat betekent het christelijk geloof voor u persoonlijk?

„Het geeft me een gevoel van afhankelijkheid en van dankbaarheid: voor alles wat ik mag doen, de kansen die ik krijg, de overvloed waarin ik leef. In mijn studententijd heb ik veel gelezen en discussies gevoerd over de grote puzzels rond geloof en wetenschap. Nu heb ik niet zo veel behoefte meer aan sluitende antwoorden. Ik weet dat ik mag schuilen bij een God die mijn Vader is. Die wetenschap is me dierbaar en geeft me vrede. Het is de basis in mijn leven en maakt de zondag tot een bijzondere dag. Dan ga ik altijd met plezier naar de kerk. Ik probeer er ook echt een rustdag van te maken. Dat is in een baan als die van mij niet eenvoudig, maar ik doe het wel en geniet er enorm van. Zo’n rustdag plaatst je werk ook in het juiste perspectief. Niet alles wat in dit leven scheef zit, krijgen we recht, al spannen we ons nog zo in. De dingen breken ons steeds weer bij de handen af. Maar daarmee is niet het laatste woord gezegd. Eens komt er een einde aan alle gebrokenheid.”

Ook de gebrokenheid in uw eigen leven, of is die er niet?

„Die raakt iedereen, dus ook mij. Mijn moeder is met alzheimer opgenomen in een verpleeghuis, mijn zus wordt behandeld voor borstkanker, we worden geconfronteerd met relaties die kapotgaan. In ons eigen leven gaf het feit dat we geen kinderen kregen, veel pijn. Juist dan ervaar je dat het christelijk geloof, ondanks alle ellende in deze wereld, hoop en verwachting biedt.”

2018-12-01-rdMAG4-Veling5-4-FC_web.jpg
Prof. Wim Veling. beeld Sjaak Verboom

Prof. dr. Wim Veling

Wim Veling (Zwolle, 1974), zoon van voormalig CU-partijleider Kars Veling, studeerde geneeskunde in Leiden. In 2008 promoveerde hij op een proefschrift over het risico op het krijgen van psychosen bij etnische minderheden in Nederland. Tot 2014 werkte hij bij Parnassia Centrum Eerste Psychose in Den Haag. Sinds 2014 geeft hij leiding aan de afdeling psychosen van het Universitair Centrum Psychiatrie van het UMC Groningen. Vorig jaar werd hij benoemd tot hoogleraar, met als leeropdracht “Psychose in de sociale context”. Voor de behandeling van psychosepatiënten met achterdocht en sociale angst ontwikkelde Veling virtual reality-therapie. Tijdens de behandeling wordt de patiënt in de virtuele wereld geleidelijk blootgesteld aan een omgeving die de begeleidend psycholoog kan beïnvloeden. Ook in de diagnostiek maakt de Groningse hoogleraar gebruik van virtual reality. Veling is gehuwd met Martine. Het echtpaar is lid van de gereformeerde kerk vrijgemaakt in Zwolle.

Meer over
Het Gesprek

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer