Huismoeders waren kloppend hart van buurt in Spijkenisse
Vorige week was ik aanwezig op de uitvaart van een 91-jarige buurvrouw. Dat laatste wil zeggen dat ik 45 jaar geleden met mijn ouders in het huis ernaast woonde.
Ik ben opgegroeid in Spijkenisse, dat toen nog een bescheiden dorp was in plaats van een groeikern met een onstilbare landhonger. Destijds woonden er een paar duizend mensen, terwijl dat er nu meer dan 75.000 zijn. Sinds mijn jeugd zijn er zo veel nieuwe wijken bij gekomen dat de omgeving onherkenbaar is veranderd en ik er zonder navigatiesysteem zou verdwalen.
Ons gezin woonde aan een plein dat naar onze vorstin was genoemd en dat zo dorpsachtig was dat het bijna een bordkartonnen decor leek. Er was een gemeentehuis met een bordes, een bankgebouw aan de overkant, een politiebureau aan het einde van de huizenrij, een grasveldje om op te ravotten, een kerk en een christelijke lagere school. Op weg naar die school passeerden we rechts het huis van de dominee en recht daartegenover dat van de huisarts.
Achter een in onbruik geraakte treinstationnetje bevond zich een braakliggend terrein waar we over slootjes sprongen, voetbalden en sneeuwpoppen maakten. Hoewel we daar als kind geen tel bij stilstonden, was het een overzichtelijke wereld met precies de juiste ingrediënten voor een onbezorgde jeugd. Aan het plein woonden voornamelijk jonge gezinnen, zodat we elke dag buiten konden spelen met leeftijdgenootjes tot het avondeten werd opgediend.
Aan dat alles dacht ik terug op weg naar de uitvaart van de buurvrouw die op de hoek woonde en daardoor de grootste tuin had van iedereen. In gedachten zag ik haar zitten op haar vaste plek op het terras, genietend van de zon. Volgens haar jongste zoon zei zijn moeder altijd verontschuldigend „dat ze daar nog maar nét was gaan zitten”, op welk tijdstip hij ook uit school kwam.
Ook de dagen erna moest ik nog vaak aan dit alles denken, niet omdat haar overlijden mij zo had aangegrepen, maar omdat bijna alle buren van toen bij de uitvaart aanwezig waren, in gezelschap van minstens een van hun kinderen. Ook de weduwe van de huisarts was er, net als de oudste zoon van de dokter die daarvóór praktijk hield, maar die jong was komen te overlijden.
Die hechte band moet iets te maken hebben met het besloten karakter van dat plein, maar staat ook niet los van het feit dat al die moeders elke dag thuis waren. Niet alleen onze eigen moeder zat na schooltijd thuis op ons te wachten met de spreekwoordelijke pot thee, we kenden ook de moeders van al onze buurkinderen.
Dat is een vaststelling waarmee je in het huidige publieke debat louter kunt rekenen op hoongelach, maar het verklaart mede waarom ik vorige week de hand drukte van een 57-jarige man die ik voor het laatst had gezien toen hij een jochie van 12 was.
Dat we daar op die droeve dag met z’n allen bijeen waren, heeft te maken met de dorpse schaal van onze jeugd, maar misschien nog wel meer met de liefdevolle schil eromheen. Al die moeders vormden tezamen het kloppend hart van de buurt en maakten dat we ons daar thuis voelden en veilig. Hun plaats in de geschiedenisboeken mag dan niet meer zijn dan een voetnoot, voor mij en ook voor de maatschappij als geheel, waren en zijn ze van onschatbare waarde.
De auteur is schrijver en publicist. Reageren? hormann@refdag.nl