Hoogleraar: Euthanasie zou staatsmonopolie moeten zijn
Euthanasie werd eerst alleen toegepast bij terminaal lijden, later bij een optelsom van ouderdomskwalen. Nu is er de roep om een voltooidlevenwet. Doden wordt te makkelijk, vreest Paul Frissen.
Het regelen van taboes, zoals levensbeëindigend handelen van artsen, wordt in Nederland veel te snel geclaimd als een bewijs van verlichting en vooruitgang, kortom als een succes. Er zijn echter redenen te over om juist veel meer oog te hebben voor de risico’s en de schaduwzijden ervan, zo vindt Frissen, hoogleraar bestuurskunde aan Tilburg University en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB).
Een van die minpunten is een dreigende normalisering van de dood, betoogt hij in de studie ”Staat en taboe”, die zaterdag verscheen. Daarin zet hij uiteen dat het recht om te mogen doden of geweld uit te oefenen tegen burgers lange tijd werd beschouwd als een uniek monopolie van de staat.
Dit statelijk geweld wordt en werd begrensd door de regels van de rechtsstaat. Taboes op het doden van anderen of zichzelf zijn volgens Frissen vooral functioneel. Ze versterken de symbolische rechtsorde en daarmee ook de macht van de staat.
Het verbod om te mogen doden, was in Nederland ooit een „institutionele grens.” Door de euthanasiewet is het echter een scheidslijn geworden die kan worden overschreden door de dokter, stelt Frissen. De staat is zijn geweldsmonopolie dus gaan delen met de medische stand. Aan het levensbeëindigend handelen van de arts worden echter veel ruimere normen gesteld dan voorheen aan de staat. Frissen: „Bij het mogen doden door de staat, is het het doden zelf dat wordt begrensd. Bij euthanasie of hulp bij zelfdoding wordt niet het doden ingekaderd, maar slechts nog de oordeelsvorming door de arts.”
Zodoende is het verbod, voorheen en elders een absolute grens, in Nederland veranderd in een gereguleerde grensovergang. Het doden van een mens is geworden tot gereguleerd medisch handelen, waarbij het taboe op de dood meer en meer wordt geslecht.
Volledige autonomie
Voor de auteur roept dit de onvermijdelijke vraag op: Waar eindigt dit? Grote vraagtekens plaatst hij bij de lobby voor een voltooidlevenwet; een politieke wens van onder meer D66. Daarin blijft eigenlijk maar één zorgvuldigheidscriterium over. De stervensbegeleider mag andermans leven beëindigen, mits helder is dat hij dit doet op diens autonome verzoek.
Deze wens om te kunnen sterven in eigen regie krijgt aldus Frissen dwangmatige trekken. Hij spreekt van een „faustisch verlangen”; de karakterisering van filosoof Oswald Spengler voor het verlangen van de mens om tot het laatste moment het eigen leven totaal te kunnen beheersen en vervolmaken. Frissen is ervoor beducht dat aan een verzoek om te doden in Nederland op termijn geen enkele grens meer kan worden gesteld.
Desastreus, waarschuwt de bestuurskundige. „Een claim op volledige autonomie, die zowel door de staat als door de medische professie moet worden erkend en gefaciliteerd, heft de grens tussen staat en burger inzake kwesties van leven en dood op. Als de burger het leven niet meer waard vindt om te worden geleefd, moet de staat dit oordeel niet alleen erkennen, maar ook binnen de rechtsorde normatief erkennen. De grens tussen burger en staat, tussen politiek en leven, wordt op die manier verlegd, zo niet opgeheven. Met alle totalitaire gevaren van dien. Aan dat gevaar moeten grenzen worden gesteld.”
Het recht op zelfbeschikking kan een stilzwijgende plicht worden, waarschuwt Frissen. Dat risico dreigt zeker in een context van exploderende zorgkosten. Zorgbehoevende ouderen kunnen het leven dan als een last gaan ervaren. Bijvoorbeeld als een natuurlijke dood op zich laat wachten en de onvrede en het ongeduld daarover toenemen, mede door steeds uitgesprokener wordende opvattingen van staat en burger over het goede, gezonde en vitale leven.
Verscherpt toezicht
Het aanscherpen van de euthanasiewet is volgens hem geboden „om de symbolische betekenis van het ultieme karakter van het verbod om te doden beter dan nu tot uitdrukking te brengen.” Een mogelijkheid daarvoor is het verscherpen van het toezicht op de praktijk. Wachten met euthanasie tot de goedkeuring van een rechter is bovendien beter dan de procedure achteraf door een toetsingscommissie te laten beoordelen, stelt Frissen. „Het geweldsmonopolie van de staat wordt dan niet gedeeld, maar alleen onder strenge voorwaarden gedelegeerd. De dokter doodt dan met instemming van de staat.”