Vijf voor twaalf voor de zomertijd
Brussel wil een ”kloxit”: weg met het halfjaarlijks verzetten van de klok. Lidstaten moeten kiezen: altijd zomer- of altijd wintertijd? Dat blijkt niet eenvoudig. Het ene land kijkt afwachtend naar het andere. Ook wetenschappers zijn verdeeld. Economen willen permanent zomertijd; biologen gruwen daarvan. Wat kiest Nederland? En hoe ongezond is het eigenlijk om te prutsen met de tijd?
Beleeft Nederland de komende maanden voor het laatst de wintertijd? Afgelopen zomer leek het er wel op. Op 31 augustus zei Jean-Claude Juncker, voorzitter van de Europese Commissie (EC), dat de zomertijd in Europa zo snel mogelijk de standaardtijd moet worden. „De mensen willen het, dus doen we het”, sprak hij. Juncker baseerde zijn uitspraak op de uitkomsten van een enquête over de zomertijd die afgelopen zomer is uitgezet.
Die enquête kwam er nadat het Europees Parlement in februari stemde over de afschaffing van het verzetten van de klok. Een van de initiatiefnemers voor die stemming was CDA-Europarlementariër Annie Schreijer-Pierik. De Twentse politica is net als zeventig Europese collega’s lid van de Werkgroep tegen het Klokverzetten. „Het verzetten van de klok zorgt twee keer per jaar voor overlast”, zei Schreijer-Pierik destijds tegenover het Reformatorisch Dagblad. Dit bezorgt mensen twee keer per jaar een kleine jetlag. Vooral voor kinderen is dat erg lastig.
Het Parlement stelde dat de EC eerst moest onderzoeken of het verzetten van de klok echt nadelige effecten heeft. De onderzoekers gingen aan het werk. Daarnaast werd de Europese bevolking via een enquête gevraagd wat zij met de zomertijd willen. Van de ruim 500 miljoen EU-burgers vulden er 4,6 miljoen de digitale vragenlijst in. Schreijer-Pierik was in haar nopjes, want nog nooit reageerden zo veel mensen op een openbare raadpleging van de Commissie.
Uitkomst van de enquête: 84 procent van de Europeanen wil dat er een einde komt aan het verzetten van de klok, 56 procent kiest daarbij voor de zomertijd als standaardtijd. Hoewel de onderzoekers geen harde bewijzen voor nadelige effecten van het klok verzetten vonden, zei Juncker afgelopen zomer toe de wens van de burger in te willigen. Het uiteindelijke voorstel waar de EC twee weken later mee kwam, liet landen echter nog wel de ruimte om te kiezen voor de zomer- óf de wintertijd.
Drie stappen
Lidstaten moeten voor 1 april 2019 doorgeven welke tijd ze kiezen. De Nederlandse regering gaat haar beslissing in drie stappen nemen. Ten eerste wil het kabinet de voorkeur van de bevolking peilen. Opiniepeiler Maurice de Hond voorspelde vorige week de uitslag van die peiling. Volgens hem is Nederland tot op het bot verdeeld over de kwestie: 44 procent is voor permanente zomertijd, 38 procent zou de wintertijd als standaardtijd willen. De rest (17 procent) heeft geen voorkeur. De meerderheid (56 procent) heeft geen last van het halfjaarlijkse klok verzetten.
De tweede stap die het kabinet neemt om tot een keuze te komen: praten met de buren. Premier Mark Rutte wil dat het in de hele Benelux even laat is. In de Belgische premier Charles Michel heeft hij een medestander. Maar wie kiest als eerste voor zomer- of wintertijd? Europarlementariër Schreijer-Pierik is niet blij met de situatie. „De Europese Commissie heeft nagelaten goed onderzoek te doen. Nu hebben ze het probleem bij de lidstaten over de schutting gegooid. En dan wordt het een chaos in Europa.”
Ten slotte raadpleegt het kabinet ook een groep experts. Onder anderen economen, biologen en verkeersdeskundigen laten de consequenties zien van de verschillende tijden. Zo kan het uiteindelijke besluit beter worden onderbouwd.
Een van die experts is de Rotterdamse chronobioloog Bert van der Horst. Hij is fel tegenstander van permanente zomertijd. De onderzoeker aan het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam doet onderzoek naar de effecten die het verzetten van de klok heeft op de gezondheid van mensen.
„Ieder mens heeft een biologische klok. Die heeft een omlooptijd van zo’n 25 uur. Een etmaal duurt 24 uur. Je lichaam is dus iedere dag bezig om die interne klok aan te passen naar 24 uur. Dat gebeurt onder invloed van licht en donker”, legt Van der Horst uit. Stap je in een vliegtuig naar China, dan duurt de licht-donkercyclus korter en moet je lichaam dus 25 uur in bijvoorbeeld 16 uur ‘persen’. Een te grote stap. Dat noemen we dus een jetlag.
Sociale jetlag
Je biologische klok bepaalt onder meer je slaap-waakritme. Als hij goed loopt, word je rond zonsopkomst wakker. Veel mensen staan op werkdagen echter op als de wekker gaat. Van der Horst: „Dat is voor je lichaam een probleem. Je biologische klok is nog niet klaar voor de dag, maar dat negeer je, omdat de maatschappij van je vraagt om eerder wakker te worden. In de biologie noemen we dat een sociale jetlag. Je leeft dan uit fase –niet synchroon– met je biologische klok.”
Door in het voorjaar de klok vooruit te zetten, staan we in de zomermaanden feitelijk een uur eerder op. Omdat het ’s avonds langer licht is, denkt onze klok nog dat het dag is. We gaan dus niet eerder naar bed. De kans dat je in de zomer een slaaptekort oploopt, is hierdoor dus groter, de sociale jetlag is heviger. Met name voor avondmensen, die sowieso al moeite hebben om uit bed te komen. „Als de dagen lang zijn, is dat probleem te overzien. Maar als we de zomertijd in de winter hanteren, komt de zon op een zeker moment pas om 9.45 uur op. De sociale jetlag wordt dan nog heviger en velen lopen met een structureel slaaptekort. Dat is echt vervelender en schadelijker dan twee keer per jaar een kleine jetlag doordat de klok verzet wordt.”
Een sociale jetlag brengt volgens de Rotterdamse onderzoeker gezondheidsrisico’s mee. „De Gezondheidsraad heeft vorig jaar onderzocht welke gezondheidseffecten het werken in ploegendiensten heeft. Daarbij leven en werken mensen ook uit fase met hun biologische klok. Wat bleek? De nachtdiensten vormen een risicofactor voor hart- en vaatziektes, diabetes type 2 en verschillende psychiatrische aandoeningen. De eerste studies wijzen erop dat dit voor een sociale jetlag niet veel anders zal zijn.”
Mensen die uit fase met hun biologische klok leven, hebben waarschijnlijk ook een groter risico op kanker. Eind jaren 90 werd daar onderzoek naar gedaan, weet Van der Horst. „Verpleegkundigen die in ploegendienst werken en stewardessen die trans-Atlantisch vliegen, bleken toen ook een verhoogd risico op borstkanker te hebben.” Met onderzoeken bij muizen is volgens de chronobioloog aangetoond dat tumoren door een verstoorde biologische klok sneller ontstaan en groeien.
Zou het kabinet kiezen voor een permanente zomertijd, dan zouden meer mensen een sociale jetlag kunnen krijgen. „Dat betekent niet dat iedereen direct ziek wordt, maar een kleine verhoging van het risico op ziektes leidt in een grote populatie al snel tot meer slachtoffers”, stelt Van der Horst.
Nieuwe tijdzones
De Rotterdammer zal de regering adviseren om de wintertijd –die onze standaardtijd is– te hanteren. „Maar de zomertijd heeft economische voordelen. Mensen zijn in de zomermaanden bijvoorbeeld langer wakker en hebben meer tijd om geld uit te geven. Uiteindelijk zal het geld wel weer de doorslag geven”, vreest Van der Horst. „De negatieve gezondheidseffecten van de zomertijd brengen echter ook kosten mee. Of die opwegen tegen het geldelijk gewin zou onderzocht moeten worden.”
Beter dan de permanente wintertijd is volgens Van der Horst om Europa in nieuwe tijdzones in te delen. „De Midden-Europese tijd is voor ons land eigenlijk niet de goede tijd. Die wijkt al te ver af van de zonnetijd, de natuurlijke tijd die door de zon wordt bepaald. We zouden in het ideale geval dus samen met België, Frankrijk en Spanje tot dezelfde tijdzone als Engeland en Portugal moeten gaan horen. Maar dat is voor bijvoorbeeld de transportsector lastig als je de grens met Duitsland overgaat. Het zal dus waarschijnlijk niet gebeuren, maar het zou wel gezonder zijn.”
Eén uur slaap per nacht
Margot van Sluis slaapt één uur per nacht. Voor de 51-jarige inwoner van Sterkenburg, een buurtschap bij Doorn, zou permanente zomertijd een drama zijn. „Ik heb een slaapstoornis. In de zomertijd val ik pas rond 5.00 uur in slaap. Een uur later gaat de wekker”, vertelt de moeder van twee zoons. Ze is sinds tweeënhalf jaar fulltimedirecteur van het Erasmus Trustfonds in Rotterdam, een stimuleringsfonds voor onderzoekers van de Erasmus Universiteit.
De slaapproblemen kreeg Van Sluis 21 jaar geleden, tijdens haar eerste zwangerschap. Sindsdien slaapt ze op doordeweekse dagen nauwelijks. In het weekend is ze zó uitgeput dat ze meestal een paar uur langer in dromenland is. „Ik ben al vaak bij verschillende artsen geweest. Die geven allerlei tips: ’s avonds wandelen, na een bepaalde tijd niet meer eten en beeldschermen mijden. Maar niets helpt. Blijkbaar nemen de doktoren het probleem niet serieus genoeg, want niemand wil me doorverwijzen naar een slaapkliniek.”
Oorzaak van de stoornis? Volgens chronobioloog Bert van der Horst van het Erasmus MC zou Van Sluis wel eens een trage biologische klok kunnen hebben. „Noem het een extreme vorm van een avondmens. Het lichaam van mevrouw Van Sluis krijgt waarschijnlijk pas zeer laat het signaal in de slaapstand over te gaan. Zij heeft dus dagelijks een hele heftige sociale jetlag.” Onderzoek naar de specifieke afwijking is nog niet gedaan.
Overdag functioneert Van Sluis naar eigen zeggen prima. „Ik leef op adrenaline. Dat gaat, maar als ik een paar slapeloze nachten heb gehad, ben ik wel emotioneler en onhandiger. Dan loop ik tegen deurposten aan, barst sneller in tranen uit en laat weleens dingen uit mijn handen vallen.” Als de Utrechtse na een werkdag thuiskomt, is ze bekaf. „Maar dan moet er eerst gekookt en opgeruimd worden. Na het eten kan mijn lichaam niets meer. Dan ga ik plat. Maar hoe moe ik ook ben, slapen lukt niet.” Minder werken is voor Van Sluis geen optie. „Mijn werk geeft me energie. Als ik niet bezig ben, zou ik de hele dag in bed doorbrengen.”
Van Sluis ziet uit naar het moment dat de wintertijd weer ingaat. Dan valt ze een uur eerder in slaap. Van november tot april maakt ze dus dubbel zo lange nachten. „Als veel Nederlanders met een winterdip rondlopen, heb ik juist veel energie.”
Reformatorisch verzet tegen de zomertijd
Duizenden jaren lang hanteerde de mens de zonnetijd. De zon bepaalde hoe laat het was. Bereikte de vuurbal de hoogste stand aan het zwerk, dan was het twaalf uur ’s middags.
De klokken in Nederland werden tot een eeuw geleden gelijkgezet met de zonnewijzer. In 1909 zorgden de Nederlandse Spoorwegen ervoor dat het in het hele land even laat werd. Voor de dienstregeling van treinen was de zonnetijd namelijk niet handig. Nederland kreeg de Amsterdamse tijd, een standaardtijd die voor het hele land gold. Overal werd het even laat als op de plek van de Westertoren, aan de Prinsengracht in Amsterdam. Het is daar ongeveer twintig minuten later dan de Greenwich Mean Time (GMT), de toenmalige wereldtijd.
De zomertijd deed zeven jaar later zijn intrede. Op 1 mei 1916 ging de klok een uur vooruit. Zo genoot men ’s zomers een uur langer van het daglicht.
In reformatorische kring werd de „nieuwe tijd” niet door iedereen warm onthaald. „De zomertijd is weer opnieuw ingevoerd, en ’t moet en zal naar willekeur langer licht wezen! (…) En met en door dit alles slaat men den Almachtige Schepper in ’t aangezicht, en worden Zijne ordinantiën en regels met voeten vertreden”, aldus een ingezonden brief in De Saambinder in 1923.
De SGP was destijds ook geen voorstander van „al die onpractische draaierijen.” Voorman ds. G. H. Kersten vond dat de zomertijd demoraliserend werkte. „Men kon dan in de steden evenveel van het leven ‘genieten’, even lang ’s avonds uitgaan, tot elf of twaalf uur café en bioscoop en schouwburg bezoeken en toch een uur minder bij kunstlicht leven. Want de bevolking onzer steden heeft voor een groot deel van den nacht den dag gemaakt.”
Veel boeren en dorpelingen deden niet aan zomertijd. Er waren dorpjes waar de klok van de kerktoren het hele jaar op wintertijd bleef staan. Aanvangstijden in kerkbladen werden ’s zomers daarom veelal gevolgd door ”(zomertijd)” of ”(O.T.)”, oude tijd.
In Zwijndrecht leidde de nieuwe tijd tot problemen in gezinnen, valt te lezen in een oude uitgave van SGP-blad De Banier. Kinderen die in de stad werkten, moesten ’s zomers een uur eerder beginnen dan de rest van het gezin. „Gevolg: Niet samen aan tafel, niet samen bidden en lezen. En ’s zondags? Met het dag-en-nachtploegenstelsel moet de één al beginnen als het voor de ander nog zondag is.” Pogingen van de SGP om de zomertijd te stoppen, mislukten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zette de bezetter de Nederlandse klok gelijk met de Duitse. Onze oosterburen hanteerden toen al de Midden-Europese tijd, die gelijk is aan de GMT plus één uur. Om het verschil met Nederland –GMT plus twintig minuten– op te heffen, en omdat in Duitsland de zomertijd al was ingegaan, ging de klok dus één uur en veertig minuten vooruit. Tot het najaar van 1942 was het permanent zomertijd. De laatste jaren van de oorlog wisselden zomer- en wintertijd elkaar af.
Nederland hield na de Bevrijding vast aan de Midden-Europese tijd. Het verzetten van de klok werd wel afgeschaft. Tot 1977. Toen zorgde de oliecrisis voor herinvoering van het halfjaarlijks verzetten van de klok. Zo profiteren we ’s zomers een uur langer van het schijnsel van de zon en hoeven de lampen ’s avonds niet aan. Dat zou energie besparen. Al zolang de zomertijd bestaat, wordt dit argument betwijfeld.