Overblijfsel
Jeremia 31:7
„Want zo zegt de Heere: Roept luide over Jakob met vreugde, en juicht vanwege het hoofd der heidenen; doet het horen, lofzingt, en zegt: O Heere! behoud Uw volk, het overblijfsel van Israël.”
We zien hier het goddelijk bevel aan de hoeders op Efraïms gebergte om luid te roepen over Jakob vanwege het hoofd der heidenen. Het is een aanwijzing van hoe zij hun heilige dienst- en plichtwerk moeten doen, namelijk zuchtend en biddend tot God: „O Heere! behoud Uw volk, het overblijfsel van Israël.” De profeet zegt: „Zo zegt de Heere”, waaruit blijkt dat de profeet dit niet van en uit zichzelf zegt, maar alleen uit naam en last van de Allerhoogste en om te tonen dat de leraars een goddelijke roeping en zending hebben. Dat God het is Die hun over dit gebied laat roepen. Het voorwerp van deze plichtsbetrachting is Jakob. Daaronder moeten zijn nakomelingen verstaan worden, specifiek de tien stammen. Roept luid over –dat kan ook om of vanwege zijn– Jakobs nakomelingen, en wel met vreugde. Het herstel zou niet anders dan een heerlijke triomf en overwinning zijn (Psalm 126:2). De oorzaak van dit vreugdegezang wordt aldus uitgedrukt: „Vanwege het hoofd der heidenen.” Hierover zijn de verklaringen verschillend. Het hoofd wil zeggen de voornaamste; dit kan de duivel zijn. De goede boodschap van de hoeders behelst eigenlijk een boodschap betreffende de terugkeer van de Joden en het behoud van hun overblijfsel. Het overblijfsel van Israël kan het Joodse volk zijn, maar het kan ook het overblijfsel naar de verkiezing zijn, alleen de uitverkorenen uit Israël (Romeinen 11:5).
Joachim Mobachius, predikant te ’s-Hertogenbosch (”De lang gewenste en vast aanstaande bekering van het volk der Joden”, 1746)