Organist Petra Veenswijk speelt graag Franse muziek
Veel tijd heeft Petra Veenswijk niet om haar orgel te demonstreren. Maar als ze eenmaal op de orgelbank van het „mooiste Nederlandse orgel voor de vertolking van de Franse romantiek” zit, weet ze van geen ophouden. Het kleurenpalet dat zich ontvouwt, combineert goed met het vrijwel volledig beschilderde interieur van de Maria van Jessekerk in Delft.
Een mijmerende Franck, een spetterende Widor en een spannende Vierne: Veenswijk (56) geniet met volle teugen van dit Frans-romantische repertoire. Ze klapt in haar handen: „Hoor eens hoe fraai de akoestiek is. Muziek krijgt hier de tijd om te klinken. Elke zondag zingt er een koor tijdens de dienst en ook dat komt hier prachtig tot zijn recht.”
De goedlachse musicienne is verbonden aan de rooms-katholieke Maria van Jessekerk in het centrum van Delft. Het neogotische gebouw, dat mede door zijn twee torens de aandacht trekt, ligt vlak bij de Nieuwe Kerk. „Delftenaren noemden deze plek vroeger de Papenhoek, omdat hier alleen rooms-katholieken woonden.”
1. Dat ik muzikaal zover gekomen ben, dank ik aan mijn ouders.
„Mijn ouders zijn mijn trouwste fans geweest en kwamen áltijd luisteren als ik in Nederland een concert gaf. Ja, ook als ik in Groningen speelde. Hun betrokkenheid stimuleerde mij enorm. Mijn moeder is helaas vier jaar geleden overleden. Mijn vader is inmiddels 83, rijdt nog auto en volgt mij nog steeds. Hij houdt erg van orgelmuziek. Mijn moeders opa was klarinettist en violist. Ze wilde zelf ook graag een instrument leren bespelen, maar daar was thuis geen geld voor. Ze had zich voorgenomen om haar kinderen wel die kans te geven. Ik kreeg vanaf mijn zesde algemene muzikale vorming op de muziekschool in Leiderdorp en vanaf mijn negende orgelles. De Katwijkse organist Nico de Raad heeft mij klaargestoomd voor het conservatorium. Lange tijd durfde ik hem niet te vertellen dat ik die studie wilde gaan doen. Ik haalde wel negens, maar ik dacht dat iedereen zo hoog scoorde. Uiteindelijk heb ik al mijn moed bij elkaar geschraapt en mijn orgelleraar verteld dat ik naar het conservatorium wilde. „Weer een concurrent erbij”, reageerde hij. Ik snapte zijn humor niet en dacht: Zie je wel, hij ziet niets in mij.”
2. Ik voel mij in de Maria van Jessekerk als een vis in het water.
„Ik voel mij heel bevoorrecht dat ik elke zondag het prachtige drieklaviers Maarschalkerweerdorgel uit 1893 mag bespelen én dat de parochianen mijn orgelspel waarderen. Diverse mensen blijven na de dienst luisteren tot de laatste noot klinkt. Regelmatig speel ik een toccata als naspel. Tijdens de mis improviseer ik veel, vaak in een gematigd moderne Franse stijl, vergelijkbaar met de muziek van Jean Langlais. Soms kies ik voor een Communion van bijvoorbeeld Guilmant of Vierne. Kerkgangers genieten ook erg van Widor. Een enkele keer speel ik moderne muziek, bijvoorbeeld van Messiaen. Niet iedereen waardeert dit, maar ik vind het belangrijk om hun die 20e-eeuwse muziek af en toe te laten horen.”
3. Het Maarschalkerweerdorgel heeft mijn smaak blijvend beïnvloed.
„Toen ik in 1987 werd benoemd, studeerde ik nog aan het Rotterdamse conservatorium. Mijn docenten André Verwoerd en Bernard Winsemius richtten zich vooral op barokmuziek en eigentijdse werken. Ik mocht mondjesmaat Frans-romantische muziek studeren. Wel Franck en Vierne, maar geen Guilmant. Guilmant vond men destijds vieze muziek en veel te voorspelbaar, terwijl diens werken uitstekend in elkaar zitten. Maarschalkerweerd was geïnspireerd door de romantische orgels van de Fransman Cavaillé-Coll. Mijn orgel heeft een symfonische klank, waarmee ik heerlijk kan kleuren. Neem de stevig klinkende trompetten, de lyrische Basson Hobo en Vox humana en de strijkers Viola di gamba en Vox céleste. Ik vind dit eerlijk gezegd het mooiste romantische orgel van Nederland. Door dit orgel ben ik mij gaan specialiseren in de Frans-romantische muziek.”
4. Studeren in Frankrijk is onmisbaar om Frans-romantische muziek écht te doorgronden.
„Tegenwoordig kun je deze muziek bij iemand als Ben van Oosten studeren, maar toen ik jong was, kon je daarvoor niet goed bij een Nederlandse docent terecht. Sowieso studeerden er in de jaren tachtig veel Nederlandse organisten in Parijs. Marie-Claire Alain had geen tijd en daarom ging ik naar Daniel Roth. Hij was ook drukbezet, maar ik keek blijkbaar zo beteuterd na zijn afwijzing dat hij mij toch les wilde geven. Als ik verregend of verkleumd aankwam, was er geen tijd voor een kopje thee, maar moest ik direct aan de slag. Ik heb bij Roth ontzettend veel opgestoken over het rubatospel in de muziek van Franck. Het versnellen en vertragen, het vrij in de maat spelen; hij is daar een meester in. Na een jaar ben ik bij Jean Langlais, de vroegere organist van de Sainte-Clothilde, en zijn vrouw Marie-Louise Jacquet gaan studeren. Soms kreeg ik les in de Clothilde. Door Frans-romantische werken te spelen op de orgels waarvoor die muziek is geschreven, leer je heel goed hoe je die stukken moet benaderen.”
5. Ik studeer dagelijks drie uur om mijn spel op peil te houden.
„Mínimaal drie uur, want ik probeer mijn spel nog altijd naar een hoger plan te tillen. Als ik concerten heb, kom ik op zo’n zeven uur per dag. Meestal kan ik daarvoor in de Maria van Jessekerk terecht. Ik moet een uitdaging hebben en vind het heerlijk om mijn tanden in nieuwe stukken te zetten. Toen ik vlak voor mijn eindexamen havo zat, stierf mijn twee jaar oudere broer plotseling aan een hersenvliesontsteking. Zijn overlijden heeft veel impact gehad. Ik relativeer dingen veel sterker dan voor die tijd en ben niet snel zenuwachtig voor een concert. Daarnaast wil ik meer dan vroeger het hoogst mogelijke resultaat behalen.”
6. Een musicus voert muziek van anderen uit en moet zich bescheiden opstellen.
„Als musicus ben je een doorgeefluik en daarom moet je je eigen persoonlijkheid niet op de voorgrond zetten. Ik probeer muziek zo stijlgetrouw mogelijk te vertolken. Een muzikale visie ontwikkel je door niet alleen een compositie te bestuderen, maar je ook te verdiepen in de ontstaanstijd van een werk, onder andere in de schilderkunst en in de literatuur.”
7. Als vrouw heb je in een mannenwereld een streepje voor.
„Nee toch? Ik hoop dat mensen mij vanwege mijn spél uitnodigen voor een concert, en niet omdat ik vrouw ben. Als het goed is, moet je niet kunnen horen of er een man of een vrouw op de orgelbank zit.”
8. Een organist moet zijn publiek prikkelen.
„Zeker, ik probeer mijn luisteraars uit te dagen. Dit doe ik door naast bekender repertoire ook een eigentijds werk op mijn concertprogramma’s te zetten. Het publiek waardeert dat.”
9. Het dirigeren stimuleert mij om zelf koorstukken te schrijven.
„Ik dirigeer drie koren die aan de Maria van Jessekerk zijn verbonden en geniet enorm van het contact met de koorleden. De leden zijn vuilnisman of professor en alles wat daartussenin zit. Velen kunnen geen noten lezen, maar het lukt ons toch om bijvoorbeeld missen van Bruckner, Mozart en Widor uit te voeren. Ik schrijf soms iets kleins voor een van de koren, maar waag mij niet aan een serieus koorwerk. Daarin ligt mijn kracht niet.”
10. Dankzij mijn gezin houd ik mij ook met andere dingen dan muziek bezig.
„Mijn gezin komt op de eerste plaats. Als de kinderen vroeger uit school kwamen, zat ik vaak klaar met het spreekwoordelijke kopje thee. Toen onze zoon en dochter nog heel klein waren, studeerde ik regelmatig van tien uur ’s avonds tot één uur ’s nachts. Ik heb het geweldig getroffen met mijn man, Eddie van den Engel. Hij steunt mij enorm en heeft altijd partime gewerkt, zodat we de zorg voor het gezin goed konden verdelen. Naast muziek zijn geschiedenis en genealogie mijn grote passie. Ik heb de familielijn van mijn moeder uitgezocht tot in de zestiende eeuw. Enkele voorouders waren kunstschilder in de Gouden Eeuw. Een van hen, Jacob Frans van Mosscher, woonde in de Jacob Gerritstraat, op een steenworp afstand van deze kerk. Het is geweldig om in de beschrijving van zijn boedel te neuzen. Zo bezat hij een Franstalig en een luthers psalmboek. Zijn kleinzoon Michiel van Musscher was een bekende portrettist van de Amsterdamse elite. Zijn werken hangen over de hele wereld. Hij bezat de grootste muziekinstrumentenverzameling van de schilders in zijn tijd. Op zijn werken is vrijwel altijd een luit of een viool te zien.”
—
Levensloop Petra Veenswijk
Petra Veenswijk (56) behaalde haar diploma’s docerend musicus voor orgel en klavecimbel, en haar diploma uitvoerend musicus voor orgel aan het Rotterdams conservatorium. Zij was leerling van André Verwoerd, Bernard Winsemius en David Collyer. Met een beurs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap volgde zij een jaar lang interpretatielessen bij Daniel Roth in Parijs. Ze vervolgde haar studie aan het Conservatoire National de Région in de Franse hoofdstad bij Jean Langlais en diens vrouw Marie-Louise Jaquet. Deze studie werd in 1991 bekroond met de Prix d’Excellence.
De Delftse musicienne is sinds 1987 als dirigent en organist verbonden aan de Maria van Jessekerk in Delft. Het drieklaviers Maarschalkerweerdorgel uit 1893 in deze kerk telt 38 stemmen. Een grondige restauratie door Elbertse Orgelmakers kwam in 2006 gereed. Daarna maakte de organist drie cd’s op haar instrument. Ze dirigeert het gemengde koor Deo Sacrum, het dameskoor Maria van Jesse en het mannenkoor Vox Latina. Ze concerteert in binnen- en buitenland en was jurylid van diverse concoursen. In april ontving ze de onderscheiding ridder in de Orde van Oranje-Nassau vanwege haar muzikale bezigheden. Veenswijk is getrouwd met Eddie van den Engel. Het echtpaar heeft een dochter en een zoon.
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: zaterdag 20 oktober.