Kerkhistorie met knipoog: Gelovige daden van gewone mensen
VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff nam vorige week opzichtig afscheid van de Rooms-Katholieke Kerk. Hij plaatste een afscheidsbrief op de site van de partij in nogal gezwollen taal. Dijkhoff schreef echter ook dat hij positieve ervaringen opdeed met de kerk. Een aalmoezenier met een paarse Harley, zijn oudoom en een straatprediker inspireerden hem. Vaak laten zulke mensen weinig sporen na in de bronnen. Terwijl juist deze kerkelijke werkers al hun krachten geven om kerkgangers te helpen een weg te vinden in de kerk en het geloof.
Een van die personen in de marge van de protestantse kerk is de koster. De pennen die vroeger over hem in beweging kwamen, waren net niet in gal gedoopt, maar een krul kon er ook niet van af. In de negentiende eeuw was de koster niet alleen beheerder van de kerk. Ook was hij voorzanger, schoolmeester, catecheet en grafdelver. Alleen met een veelheid van functies kon hij zichzelf en zijn gezin voorzien van een boterham. Hij deed zijn werk met verve, maar soms een beetje te goed. Er werd op ze neergekeken als bijdehandjes, omdat ze meenden het geloof beter uit te kunnen leggen dan de dominee.
Zo bezien staat W. G. van de Hulst in een lange traditie. Het boekje over de boze koster stamt uit het begin van de jaren 20 van de vorige eeuw, toen het kosterschap al in achting was gestegen. Maar Van de Hulst haalt oude beelden op. De koster wordt neergezet als een brombeer die het niet op kinderen heeft en behept is met de angst dat zijn kerk vies wordt. „En dan, dan komt de koster. Hij wil het varkentje nog pakken; maar ’t is net mis. Hij bukt, en dan rollen er allemaal klompen uit zijn zak. De koster steekt beî zijn vuisten in de hoogte en hij roept: „O, die bengels! Die bengels!” De dominee schrikt… En hij moet tòch lachen… Hij proest van het lachen.”
Later klommen kosters ook zelf in de pen. In ”Tussen kerkbank en koffiepot” uit 1984 vertelt een kosteres over het werk van haar en haar man in een gereformeerde kerk in of bij Amsterdam. Ze helpt toeristen weer op weg, gaat het gesprek aan met iemand van de satanskerk die aanbelt bij de kosterswoning en neemt een kind van een alcoholistische moeder tijdelijk op. Met haar man voert ze een gesprek met een hindoestaan uit de Bijlmer. Die besluit een keer naar de kerk te gaan. „Hij kwam naast gemeenteleden te zitten met wie hij in gesprek raakte. Deze nodigden hem na afloop uit om bij hen het avondeten te komen gebruiken. Deze gemeenteleden waren het ook, die Singh Pradesh hielpen bij het lezen in de Bijbel en die hem begeleidden in het op weg gaan met Jezus Christus. Singh Pradesh’ ijver in het geloof was ontroerend. Hij las de Bijbel, hij onderzocht en… hij vond God.”
Haar taal is maar gewoontjes in vergelijking met Dijkhoffs brief. Maar Dijkhoff heeft het al wel begrepen. In het geloof doen daden van gewone mensen meer dan grote woorden.