Geschiedwetenschap en politiek zijn „discussie zonder eind”
Als politici zich op de geschiedenis gaan beroepen, betreden ze een pad vol voetangels en klemmen. Toch hoeven ze het niet na te laten. In feite kán de politiek niet zonder historisch besef.
Het hing deze week in de lucht. Wat? Het beroep van politici op de geschiedenis.
Het begon op Prinsjesdag met onze koning, Willem-Alexander. In de Troonrede verwees de vorst –zelf historicus, net als de premier– niet alleen naar de bevrijding van 1945, maar ging hij ook uitvoerig in op de politieke constellatie van honderd jaar geleden. Hij verstoutte zich zelfs een historische parallel te trekken.
Ook toen, in 1918, steunde de regering, het confessionele kabinet-Ruijs de Beerenbrouck, op een gering parlementair draagvlak, te weten precies de helft van het aantal Kamerzetels. Toch kwam er belangrijk beleid tot stand, zoals het algemeen kiesrecht. Zouden we dan ook nu die „Nederlandse traditie dat we met elkaar een sterk land stap voor stap steeds beter maken” niet kunnen benutten? zo suggereerde de vorst.
Zijn woorden waren nog maar net verdampt of ook de minister van Financiën, Hoekstra, trok lessen uit het verleden. Bij het aanbieden van het koffertje aan de Tweede Kamer ging hij uitgebreid in op de ontdekkingsreis van Roald Amundsen naar de Zuidpool, in 1911. De Noor bereidde zijn reis minutieus voor. Zo stopte hij vier thermometers in zijn bagage. „Zelfs als er twee kapot gingen, had hij er nog twee in reserve.”
De toepassing op Rutte III? „Amundsen bouwde reserves in. Dat doen wij ook. We verbeteren de koopkracht van burgers én we verlagen de overheidsschuld.”
Ten slotte stortten, alsof het nog niet genoeg was, tijdens de Algemene Beschouwingen ook diverse fractievoorzitters zich op Neêrlands roemruchte verleden. En gingen hierover met elkaar in de clinch. Zo nam CDA-leider Buma het PVV-voorman Wilders kwalijk dat deze refereerde aan mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog hun leven gegeven hadden „voor onze vrijheid.”
Niet kies, vond Buma. „U wekt de indruk dat zij dit deden voor úw Nederland. Maar dat is niet waar. U moet daar ook van afblijven. Daarvoor is het te kwetsbaar.”
Daarmee legde de CDA-leider de vinger op de zere plek, zij het niet alleen op de zere plek van Wilders. Want is het niet de makke van haast alle politici dat ze, wanneer ze zich op de historie beroepen, dat verleden opzichtig kneden en vervormen, net zo lang tot het past bij hun eigen ideologie en politiek programma?
Maar laten we niet eindigen in ach en wee. Dat de politiek de laatste jaren steeds vaker de geschiedenis aanroept, is om te beginnen alleszins begrijpelijk. De samenleving is ontworteld, op drift en wanhopig op zoek naar binding en een eigen identiteit. Dat in die zoektocht de historie te hulp wordt geroepen, ligt voor de hand. Bovendien: wie een toekomstvisie wil ontwikkelen kán niet zonder enig historisch besef, dat wil zeggen kennis van waar we vandaan komen.
Toegegeven, verwijzingen naar het verleden leiden in Den Haag bijna altijd tot discussie en politiek geharrewar. Maar dat is niet bij voorbaat problematisch; het hoort er min of meer bij. Hoe definieerde de historicus Pieter Geyl zijn eigen vakgebied ook alweer? Inderdaad: „Geschiedenis is een discussie zonder eind.” En geldt voor politiek niet eigenlijk precies hetzelfde?