Friet onderscheidt Belg van buitenlander
Even een patatje eten is er bij onze zuiderburen niet bij. Het nuttigen van de gefrituurde aardappelstokjes is aan strenge regels gebonden. Voorgebakken spul uit de diepvries is uit den boze. Het puntzakje moet door een erkend frietkot worden gevuld. En een échte Belg eet met zijn handen.
België kan op nogal wat nationale symbolen bogen. Manneken Pis, de taalstrijd en het beroemde Belgische bier. Maar dat alles haalt het niet bij de onvervalste Vlaamse frieten. De puntzak patat, uiteraard voorzien van een dikke klodder mayonaise, is wat de Belgen wérkelijk van de buitenlanders onderscheidt.
Friet is voor de Belg een maaltijd in zakformaat. Terwijl in Nederland de patat veelal als extra vulmiddel bij een biefstukje of een verse salade wordt geserveerd, ziet de rechtgeaarde Vlaming of Waal zijn frieten als hoofdgerecht. Hooguit eet je er nog iets bíj, een gehaktbal, een worstje of een portie mosselen in azijn.
Hoe het allemaal begon, zal de geroutineerde frietetende Belg vermoedelijk een zorg zijn. Feit is dat de introductie van de ”patattekes” een culinaire revolutie betekende die het aanzien van het dagelijkse menu van onze zuiderburen drastisch veranderde.
Over de historie van de frieten doen uiteenlopende verhalen de ronde. Zeer tot verdriet van de Belgen meldt een van de overleveringen dat het spoor van de patat naar Frankrijk en zelfs naar Spanje leidt. Uit oude aantekeningen blijkt dat de Spanjaarden al in 1890 in olie gebakken aardappelstokjes kenden. Volgens een andere bron bakten inwoners van de Franse streek Périgord al eeuwenlang aardappelbrokjes in de vetopvanger onder het braadspit.
Een andere frietlegende speelt zich af in de omgeving van Luik, rond 1820. Daar zou een verdwaald stukje aardappel per ongeluk in een pot kokend vet terecht zijn gekomen. De betrouwbaarste verklaring voor de geboorte van de frieten vormt echter de ontdekking van een manuscript uit 1781, getiteld ”Curiosité de la table dans le pays bas Belgique”. Daarin wordt verhaald hoe de arme bevolking van de provincie Namen dagelijks vis uit de Maas haalde om in het levensonderhoud te voorzien. ’s Winters, als de rivier meestal dichtgevroren was, haalden zij de vetpot voor de dag en bakten daarin langwerpige stukjes aardappel.
Bestaat er over de geschiedenis van de friet de nodige twijfel, over de verkoop van patat is des te meer bekend. Het eerste rijdende frietkot stond rond 1890 in het Vlaamse Brugge. De ’kraam’ bestond uit een kruiwagen met een brandend komfoortje en daarop een pot met olie. De frieten werden ter plekke gesneden en kostten toentertijd 10 cent per portie.
Sinds die tijd heeft de friet in België een gestage opmars gemaakt. Inmiddels is rond het nationale gerecht een ware wetenschap ontstaan. ”Frituristen” buigen zich in ernst over de kwaliteit van de aardappel, de dikte van de patat en de juiste samenstelling van het frituurvet. Voor de echte frietliefhebbers bestaat een fanclub met eigen een website waarop opiniepeilingen over het beste bijgerecht, de lekkerste mayonaise en de juiste manier van consumeren van de aardappelstokjes worden gepubliceerd.
Dat patat eten ook door Belgen niet altijd wordt gewaardeerd, mag blijken uit het volgende gedicht waarin de frietmanie op de korrel wordt genomen:
Het publiek dat de patates-frites tot zich neemt,
Is een vreemd en weerzinwekkend schouwspel,
Het openlijk en vraatzuchtig voederen aan de aardappeltrog
Een domme dienst aan kauwgenot,
Een koeachtig, pover eetvermaak.
De starre blik,
De machinaal delvende vingers,
De vette zak en het eindeloos kauwen.
Dit is de derde aflevering in een zomerserie over nationale gerechten en eetculturen in het buitenland.