„Sport moet een aardigheidje blijven”
Andere kranten staan er bol van, maar lezers van het Reformatorisch Dagblad zoeken tevergeefs in hun krant naar verslagen van voetbalwedstrijden, de Olympische Spelen of de Tour de France. Dat moet beslist zo blijven, benadrukt hoofdredacteur dr. C. S. L. Janse. Met artikelen over verantwoorde sportbeoefening heeft hij geen moeite, „mits sport een aardigheidje blijft.”
Verdwazing, vandalisme, grote sommen geld, een opgefokte sfeer; het hoort allemaal onlosmakelijk bij topsport, aldus Janse. „Terecht leeft hier in onze gezindte veel weerstand tegen. Je kunt rustig spreken van afgoderij. Met name bij voetbal is sprake van een fanatisme dat vaak tot agressie leidt. Dan geldt inderdaad dat voetbal een vorm van oorlog is.”
Topsport sloopt het menselijk lichaam, poneert Janse. „Records moeten steeds worden verbroken, de tijdsinvestering is enorm en het werkt verslavend. Kon je vroeger winnen door gewoon goed te oefenen en boterhammen met spek te eten, tegenwoordig kun je als topsporter eigenlijk niet buiten stimulerende middelen.”
Toch kun je niet alle lichaamsbeweging op één hoop vegen met topsport, realiseert Janse zich. „Sommige vormen van sport zijn nuttig en gezond. Verscheidene keren heb ik daar in mijn commentaren op gewezen. De fysiek veeleisende arbeid van vroeger is in veel gevallen vervangen door zittend werk. Dat veroorzaakt risico’s voor de gezondheid. Extra beweging is dan goed. Als Paulus zegt dat de lichamelijke oefening tot weinig nut is, dan zegt hij niet dat het helemaal geen nut heeft. De vraag is wel: Hoe houden we lichaamsbeweging uit liefhebberij uit de sfeer van topsport?”
Het sportnieuws dat andere kranten op maandag brengen, heeft ook op mensen in reformatorische kring een grote aantrekkingskracht, weet Janse. „Met name op jongens. Het sportnieuws wordt meer besproken dan de zondagse preek.” Nuancerend: „Het verschilt wel per tak van sport. Voetbal is wereldomspannend en staat veel meer in de publieke aandacht dan volleybal.”
Onder geen beding zal Janse in het RD verslagen van sportwedstrijden accepteren. Ook met artikelen over liefhebberijsport wil hij terughoudend zijn. „Publiciteit werkt averechts. Je moet liefhebberijsport niet te veel aandacht geven als je het liefhebberij wilt laten blijven. Artikelen over sport jagen de emoties alleen maar op.”
Over de sfeer bij christelijke voetbalclubs, door Janse „brave zaterdagclubs” genoemd, is de RD-hoofdredacteur niet erg optimistisch. „Ook al moet je het waarderen dat ze niet op zondag spelen, toch is ook bij de zaterdagclubs in vanouds orthodox-christelijk dorpen gevloek tijdens wedstrijden geen uitzondering.” Helemaal beducht is de RD-topman voor het klimaat bij seculiere sportclubs. „Bij tennis lijkt te gelden: Hoe korter de rokjes, hoe beter de prestaties. En in het algemeen gesproken is bij sport de zondag al heel gauw in het geding.”
Janse wil niet uit het oog verliezen dat het RD bewust over verantwoorde sport zou kunnen schrijven om de reformatorische jeugd een alternatief te bieden. Hij stelt wel een harde voorwaarde: „Alleen als je ook heel duidelijk waarschuwt tegen de dwaasheid en afgoderij van de topsport kun je positief spreken over gezonde lichaamsbeweging.”
De Apeldoornse hoofdredacteur acht het „denkbaar” dat reformatorische scholen hun gymnastieklokalen buiten schooltijd openstellen voor mensen uit de achterban die met elkaar in eigen sfeer willen sporten, „maar dan moeten ze wel afstand blijven bewaren tot de echte sport.” Opnieuw wijst Janse op het belang van het spreken met twee woorden. „Een school die duidelijk maakt dat haar identiteit niet ter discussie staat, kan zich op sportgebied best iets veroorloven.”
Een commissie van reformatorische gymdocenten zou, „mits zij principieel gezien geen buitenbeentjes zijn”, de grenzen van verantwoorde sportbeoefening kunnen aangeven, meent Janse. Hij vindt het positief dat het vak gym op reformatorische scholen een volwaardige status heeft gekregen, maar koppelt daar wel een waarschuwing aan: „Besturen moeten goed uitkijken wie ze als gymnastiekdocent benoemen; net zo goed als bij een godsdienstdocent.”
Ook al rukt het bewegen als ontspanning op in de RD-achterban, Janse ziet geen reden terug te komen op de principiële bezwaren die vanouds in reformatorische kring tegen sport leven. „Anderzijds moeten we niet krampachtig denken: Iedere keer als je een bal aanraakt, is dat zonde. We moeten alle dwaasheid blijven afkeuren, maar daarnaast mag er ruimte zijn voor verantwoorde sportbeoefening. Hoe informeler het gebeurt, hoe beter.”
Dit is de derde aflevering in een serie over sport en spel in de gereformeerde gezindte. Morgen deel 4.