„Docent moet meer met jongere praten over mediagebruik”
Reformatorische docenten praten te weinig met leerlingen over onlineactiviteiten. Dat moet beter, vindt het practoraat onderwijs online van het Hoornbeeck College.
Hoewel, „ik had negatievere uitkomsten verwacht”, zegt practor K. van der Laan. Hij beklemtoont dat praten over moderne media behoort bij het voorbereiden van jongeren op de maatschappij. „En dan maakt het niet uit welk vak je geeft. We zijn allemaal medeopvoeders.”
Ruim de helft van alle docenten geeft echter aan dat ze met hun leerlingen niet het gesprek aangaan over het omgaan met sociale media. „Ik vermoed dat vooral de ‘mediawijzere’ docenten de vragenlijst hebben ingevuld, dus waarschijnlijk geven de cijfers nog een te rooskleurig beeld.”
Van der Laan wijst erop dat de moderne media „een essentieel deel van het leven van jongeren” vormen. „Daar liggen kansen voor docenten. Het is me te gemakkelijk als leraren tegen me zeggen: „Dat is de wereld van jongeren”, of: „Dat gedoe op Instagram…””
Het practoraat –dat de beroepspraktijk van docenten wil verbeteren– ondervroeg zo’n 400 docenten. Die blijken vrijwel allemaal YouTube te gebruiken, 90 procent gebruikt WhatsApp, 45 procent is actief op Facebook, 22 procent heeft een profiel op Instagram, 20 procent twittert en 1 procent zit op Snapchat.
In het klaslokaal is het krijtbord vervangen door een smartboard. Vrijwel iedere docent zegt dit te gebruiken. Een ruime meerderheid is ook tevreden over de beschikbare ICT-middelen binnen zijn of haar school.
PowerPoint is de meest gebruikte applicatie binnen de les. Twee derde van de docenten gebruikt geen socialemediatools, zoals Kahoot of Mentimeter, binnen de les en de helft wijst de leerlingen op onlinemogelijkheden om extra te oefenen met de leerstof. Zo’n 40 procent van de leraren geeft aan digitale middelen in de klas te gebruiken om te differentiëren naar het niveau van de leerling.
Op de vraag of docenten hun leerlingen laten zien waar ze hun informatie vandaan hebben, antwoordt 40 procent bevestigend. Ook daarin is er nog veel te verbeteren, zegt Van der Laan.
Leeftijd
Driekwart van de leraren geeft aan dat ze hun leerlingen helpen bij het vinden en beoordelen van online-informatie. De helft van de docenten laat de leerlingen met enige regelmaat werken met digitale toepassingen die ze later nodig hebben in hun beroep.
Verder geeft 63 procent aan met de leerlingen te spreken over de veiligheid op internet. Praten over het omgaan met sociale media gebeurt minder.
Kennis ervan is niet het probleem, zeggen de docenten: 60 procent meent hierover te beschikken. Wel is er een duidelijke relatie tussen leeftijd en kennis: hoe ouder de docent, hoe minder kennis hij aangeeft te bezitten.
Leraren spreken elkaar aan
De helft van de reformatorische docenten heeft een collega weleens aangesproken op zijn of haar onlinegedrag richting leerlingen. In bijna alle gevallen ging het om een enkele keer. Ruim 6 procent van de leraren heeft dit regelmatig of vaker gedaan.
Er komen minder vermaningen van leidinggevenden: 17 procent van de docenten geeft aan dat het onlinegedrag ter sprake komt.
Van de leraren stelt 89 procent dat ze een uitnodiging van een leerling om vriend te worden op Facebook niet zullen accepteren, maar voor LinkedIn en Twitter ligt dat anders: een grotere groep vindt dit best. Van de docenten vindt 34 procent het prima als een leerling hen toevoegt aan een gespreksgroep op WhatsApp die met school te maken heeft. Wel geeft 58 procent van de leraren aan dat ze regelmatig het gevoel hebben dat ze hun leerlingen moeten aanspreken op hun onlinegedrag.
Een vijfde vindt dat sociale media een kans zijn om jongeren te laten zien wie je als leraar bent.