Buitenland

Wat zich afspeelt in het hoofd van een jihadist

Hoe denken jihadisten? Waarom plegen ze geweld? Voor het antwoord op deze en andere vragen reisde Souad Mekhennet het Midden-Oosten en Noord-Afrika door. Ze werd de eerste westerse journalist die een hoge IS-commandant interviewde en het kon navertellen.

29 June 2018 17:53Gewijzigd op 10 September 2021 07:58
Iraakse christelijke vrijwilligers maken op 21 november 2016 de Mar Korkeis kerk in Bashiqa schoon. Enkele weken daarvoor hadden Koerdische milities de Iraakse stad bevrijd. Journaliste Mindy Belz tekent in ”Ze noemen ons ongelovigen” verhalen op van chri
Iraakse christelijke vrijwilligers maken op 21 november 2016 de Mar Korkeis kerk in Bashiqa schoon. Enkele weken daarvoor hadden Koerdische milities de Iraakse stad bevrijd. Journaliste Mindy Belz tekent in ”Ze noemen ons ongelovigen” verhalen op van chri

Ik moest alleen komen, schrijft Mekhennet (1978) in het boek met de gelijknamige titel. „Ik mocht geen legitimatie bij me hebben en moest mijn mobiel, opnameapparaat, horloge en portemonnee achterlaten in mijn hotel in Antiochië, in Turkije. Het enige wat mee mocht waren mijn opschrijfboekje en een pen.”

Tijdens het in 2014 gehouden interview stelt de journaliste allesbehalve zoetsappige vragen. Al snel in het gesprek wil ze opheldering over de barbaarsheid van IS. „Je beweert dat je tegen het doden van onschuldige mensen bent”, werpt de journaliste van The Washington Post IS’er Abu Yusaf voor de voeten. „Waarom vermoorden en ontvoeren jullie dan onschuldige mensen?” Die vertelt haar dat alle landen hun ontvoerde burgers vrij kunnen krijgen. „Doen ze dat niet, dan is dat hun probleem. Wij hebben hen niet aangevallen, maar zij ons.”

Door Yusaf te interviewen, neemt de in Duitsland opgegroeide Mekhennet –dochter van een Turkse, soennitische moeder en een Marokkaanse, sjiitische vader– geen kleine risico’s. Nog geen drie weken na haar gesprek met de IS-commandant geeft de terreurgroep een filmpje vrij van de onthoofding van de Amerikaanse journalist James Foley. Later hoort ze dat Yusaf de leiding heeft over het gijzelingsprogramma van IS.

Kafirs

Een andere spraakmakende figuur die de journaliste interviewt, is de Palestijn Shaker Abssi, leider van de militante moslimgroepering Fatah al-Islam. Ze spreekt Abssi in 2007 in Libanon, kort voordat hij sterft in gevechten met het Libanese leger. Ook van hem wil ze weten of het toegestaan is om onschuldige mensen te vermoorden. Abssi vindt dat in democratieën als de Verenigde Staten elke burger verantwoordelijk is voor de daden van zijn overheid. Aanslagen in landen die zich bij de oorlog in Irak hebben aangesloten, zijn volgens Abssi legitiem.

Na het interview leidt een militaire commandant Mekhennet rond door het kamp waar de terreurgroep huist. Als ze met een groep begeleiders aankomt bij de poort waardoor ze naar binnen is gekomen, hoort ze kinderstemmen. Vier jongens van pakweg vijf jaar rennen met plastic pistolen op de mannen af. Een van de jongens wordt opgetild en gevraagd hoe het ging. „„We waren in het kamp, baba, en ze lieten me een echt geweer zien”, antwoordde het jongetje. „En toen speelde ik jihad en vermoordde de kafirs (ongelovigen, BP)”, voegde hij eraan toe. (…) De man begon te lachen. „Je vermoordde de kafirs?” „Ja, baba, met mijn pistool.” De man kuste hem op zijn voorhoofd. „Ik ben heel trots op je, jongen.””

Aan het eind van het hoofdstuk schrijft Mekhennet: „Toen ik terugdacht aan wat ik het jongetje tegen zijn vader had horen zeggen, brak ik en begon te huilen.”

Jihadi John

De journaliste beschrijft ook haar zoektocht naar „een moslimextremistische Beatle”, iemand die beter bekend is als Jihadi John. Deze man voerde meerdere keren het woord in onthoofdingsfilmpjes van IS. De beul was telkens in het zwart gekleed, gemaskerd en sprak met een Brits accent, maar wie hij was? Mekhennet: „Ik hoopte vurig dat dat masker op een dag zou worden afgerukt en de wereld zijn ware identiteit te weten zou komen.” Na uitvoerig speurwerk ontdekt de journaliste dat Jihadi John in werkelijkheid Mohammed Emwazi heet en uit Londen komt.

”Ik moest alleen komen” staat vol met spannende verhalen over jihadisme in de periode tussen pakweg 11 september 2001 (aanslagen New York) en 22 maart 2016 (aanslagen Brussel). Mekhennet zit nog op school als moslimterroristen vliegtuigen kapen en zich daarmee in het World Trade Center in New York boren. Omdat de vermoedelijke hoofddader –Mohammed Atta– radicaliseerde in Hamburg, krijgen de aanslagen ook een Duits tintje. Mekhennet reist als beginnend freelancer onverschrokken naar het hol van de leeuw in de Duitse stad. Ook later toont de journaliste dat ze niet bang is om aanhangers van al-Qaida, de taliban en IS in persoonlijke gesprekken het vuur na aan de schenen te leggen.

Haat

Enkele hoofdstukken wijdt de auteur aan haar migrantenachtergrond en haar vorming als journalist. Als leerling van een journalistieke opleiding laat ze al blijken niet snel onder de indruk te zijn van gerenommeerde verslaggevers, maar kritische vragen durft te stellen over hun soms laakbare handelwijze.

Leerzaam voor haar is dat een slachtoffer van de aanslagen van 11 september 2001 de pers verwijt zijn werk niet goed te doen. „Niemand heeft ons verteld dat er mensen waren die ons zo haatten. (…) Waarom wisten we dat niet? Politici hebben het ons nooit verteld. Jullie zijn journalisten, maar jullie ook niet.” Het wordt voor haar de rode draad in haar werk. „Ik voelde me genoodzaakt erachter te komen wat die mannen dreef en waardoor anderen zoals zij werden gedreven.”

St. George

Een andere journaliste die haar mannetje staat, is de Amerikaanse Mindy Belz. Net als Mekhennet reist ze door het Midden-Oosten. Haar boek ”Ze noemen ons ongelovigen” –de vertaling van het in 2016 in Amerika verschenen ”They say we are infidels”– beslaat ongeveer dezelfde periode als het boek van haar collega van The Washington Post, maar haar insteek is anders. Spreekt Mekhennet vooral met jihadisten, Belz bezoekt vrijwel uitsluitend de grootste slachtoffers van jihadisme: christenen in Syrië en Irak.

Het boek van Belz telt drie delen. Het eerste deel, ”Oorlog en vrede”, gaat over de periode rondom de Amerikaanse invasie in Irak in 2003. Na de val van dictator Saddam Hussein zijn christenen in het land aanvankelijk optimistisch. Exemplarisch is de opbloei van de St. George, een in 1936 gebouwde kerk in de Iraakse hoofdstad Bagdad. Stond het gebouw er begin 2003 nog verlaten en geplunderd bij, later dat jaar verrijst de St. George als het ware uit de dood en begint de gemeente hard te groeien. Belz schrijft na haar bezoek in dat jaar dat het steeds meer mogelijk leek „dat het christendom weer tot bloei zou komen in Irak.”

Dichte deur

In deel 2, ”Jagen naar vrede”, verdwijnt die euforie. Iraakse terroristen en buitenlandse strijders proberen in hun streven naar een sjiitische of soennitische monocultuur de resten van de seculiere staat op te ruimen. Het zij aan zij leven van christenen, Turkmenen, Sabeeërs en andere minderheden maakt plaats voor een religieuze oorlog.

In 2004 plegen moslims niet minder dan 63 aanslagen op christenen in Irak. Ook in 2005 lijden veel christenen onder oplaaiend geweld. Belz: „De christenen dachten dat er met de komst van de Amerikanen in 2003 een deur was opengegaan naar een tijd waarin veel verschillende kerken vrijelijk actief konden zijn en konden groeien. (…) In 2005, na de toegenomen aanslagen (…) erkenden velen dat de deur misschien alweer dichtging.”

De dood van Saddam in 2006 zet de sektarische verschillen in het land op scherp. Het ergste oorlogsjaar wordt 2007. Meer dan 17.000 burgers komen om. In minder dan een jaar tijd zoeken ongeveer 40.000 christenen uit Bagdad en Mosul een veilig heenkomen op de vlakte van Ninevé.

Genocide

Het laatste deel, ”In het huis van oorlog”, gaat over de periode dat de Irakoorlog officieel ten einde komt, maar ook over het op het toneel verschijnen van de terreurbeweging Islamitische Staat. Voor het eerst na de terugtrekking van de Amerikanen vliegt Belz in de lente van 2014 naar Bagdad. De St. George staat er nog steeds, maar in plaats van de 800 bezoekers die de zondagmiddagdienst tien jaar geleden telde, zijn er nu nog maar zo’n 300. Angst weerhoudt veel christenen om de diensten te bezoeken, als ze Bagdad überhaupt nog niet ontvlucht zijn.

”Ze noemen ons ongelovigen” is een verslag van de genocide op christenen in het Midden-Oosten. Net als andere minderheden zijn zij het slachtoffer van een zieke ideologie. Het blijft schokkend om de opstelling van westerse landen te lezen. Belz verhaalt hoe een NAVO-adviseur haar jaren geleden vertelde dat hij talloze gezaghebbers had gevraagd of ze zouden ingrijpen als er genocide gepleegd zou worden op Iraakse christenen. Eén voor één verklaarden ze dat ze hun troepen niet zouden inzetten. Allen hadden hun buik vol van de Amerikaanse invasie in Irak in 2003 en de lange nasleep daarvan. Op aansprekende wijze verhaalt Belz wat deze passieve opstelling betekent voor christenen in de regio.

Evaluatie

Beide boeken kunnen –hoewel het geen vrolijke verhalen zijn– met een gerust hart mee op vakantie. Het laatste reisverslag van ”Ze noemen ons ongelovigen” dateert uit 2015. Dat is een klein nadeel, omdat sindsdien de ontwikkelingen in het Midden-Oosten verre van stil hebben gestaan. Maar wellicht heeft Belz weer nieuwe reizen gemaakt en is in een volgende druk dat euvel verholpen.

Niet helemaal duidelijk is waarom er boven sommige hoofdstukken Bijbelteksten staan en boven andere hoofdstukken niet. Mooi is dat in het boek een kaart van Irak en Syrië is opgenomen, evenals een tijdlijn met de belangrijkste gebeurtenissen in deze landen. Wel was het voor het selecteren van belangrijke gebeurtenissen soms beter geweest om minder gedetailleerde keuzes te maken. Jammer dat beide boeken –behalve een mooie foto op de voorkant– geen beeld bevatten.

Op de achterkant van ”Ze noemen ons ongelovigen” staat een aansprekend citaat van André van Grol, directeur van Stichting de Ondergrondse Kerk (SDOK): „Na het lezen van dit boek (en wellicht ook dat van ”Ik moest alleen komen”, BP) kun je niet anders dan bidden voor onze broeders en zusters die vervolgd worden, maar word je ook uitgedaagd te bidden voor de vervolgers dat hun harten geopend worden voor Gods liefde.”

Meer over
9/11

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer