Politiek

Ja, de kloof tussen burger en politiek bestaat. Nee, hij groeit echt niet

Het monster van Loch Ness: niemand heeft het ooit gezien, toch blijven mensen erin geloven. Minstens zo hardnekkig is het misverstand dat de kloof tussen burgers en politiek groeit. Terwijl er juist sprake is van een „duidelijk versmalling.”

Kees de Groot
25 June 2018 07:20Gewijzigd op 16 November 2020 13:36
VVD-leider Rutte passeert enkele demonstranten, voorafgaand aan een verkiezingscongres van zijn partij in Rotterdam.  beeld ANP, Robin Utrecht
VVD-leider Rutte passeert enkele demonstranten, voorafgaand aan een verkiezingscongres van zijn partij in Rotterdam. beeld ANP, Robin Utrecht

Dat er een bedenkelijke kloof groeit tussen Den Haag en de mensen in het land, geldt als een waarheid als een koe. Toch niet, betoogde dr. R. B. Andeweg van de Universiteit Leiden op 18 mei in zijn afscheidsrede.

De opkomst bij Kamerverkiezingen is sinds de afschaffing van de opkomstplicht in 1970 onder lager opgeleiden niet noemenswaardig gedaald; hoger opgeleiden gaan juist vaker naar de stembus. Daarbij komt dat zeker driekwart van de mensen tamelijk tot zeer tevreden is over het functioneren van de democratie. Door de jaren heen zijn ze eigenlijk steeds tevredener geworden.

De overeenkomst in opvattingen tussen politici en burgers (congruentie), ten derde, is toegenomen, blijkt uit steeds weer herhaalde onderzoeken. Zo dacht bijna 69 procent van de in 1971 ondervraagde kiezers hetzelfde over een reeks politieke vraagstukken als de in 1972 verkozen Kamerleden. Dat percentage daalde naar 67,3 in 1979 en 64,2 procent in 1990, maar daarna zette een opmerkelijke verbetering in (zie grafieken). De beste score (94,6 procent) werd behaald in 2006.

De overlap daalde kortgeleden naar 85 procent, liet Andeweg bij zijn afscheid zien. Dat komt doordat het politieke centrum in de volksvertegenwoordiging is verzwakt, denkt de Leidse emeritus hoogleraar empirische politicologie. Zaten in 2006 nog veel Kamerleden in het politieke midden, nu zitten er meer op de flanken van het politieke spectrum. En dan vooral aan de rechterkant. „Zelfs met die recente daling is tegenwoordig sprake van een behoorlijke congruentie tussen kiezers en gekozenen en een duidelijke versmalling van de kloof ten opzichte van de jaren 70 en 80”, concludeerde Andeweg.

Gelijkgezind

De politicoloog zoomde in zijn onderzoek nog in op drie concrete beleidsterreinen: inkomensverdeling, Europese integratie en minderhedenbeleid. Over al die onderwerpen gingen Kamerleden en kiezers door de jaren heen meer hetzelfde denken.

Toch constateerde Andeweg wel ergens een groeiende kloof: de afgelopen twintig jaar was steeds ongeveer een derde deel van de kiezers sociaaleconomisch links (ze willen kleinere inkomensverschillen) en cultureel rechts (ze willen volledige aanpassing van migranten aan de Nederlandse cultuur). Het percentage gelijkgezinde Kamerleden daalde daarentegen van ruim 25 naar iets meer dan 14 procent. „Er zijn nu vooral meer Kamerleden die rechts zijn op beide dimensies.”

Hier hebben we te maken met een probleem, schetste Andeweg. Omdat zo de kans toeneemt dat er een regering wordt gevormd van partijen die samen een meerderheid hebben onder de kiezers, terwijl tegelijkertijd de meeste van die kiezers op een of meer beleidsterreinen anders denken dan het kabinet.

Je zou kunnen zeggen, vervolgde Andeweg, dat de kiezers dan maar moeten stemmen op Kamerleden die –net als zij– sociaaleconomisch links en cultureel rechts zijn. Punt is echter dat zulke parlementariërs er wel zijn, maar dat die verspreid zitten over tal van partijen. Geen enkele politieke partij biedt de veelgevraagde combinatie van standpunten (sociaaleconomisch links plus cultureel rechts) aan, aldus Andeweg. „Opmerkelijk”, vindt hij dat, omdat het aantal kiezers met die combinatie „potentieel ten minste 45 tot 50 Kamerzetels waard is.”

PVV en SP hebben er pogingen toe ondernomen, zei hij, maar „het is nog geen bestaande partij echt gelukt om sociaaleconomisch linkse standpunten op een geloofwaardige manier te combineneren met cultureel rechtse standpunten.”

Het wachten is dus op een nieuwe partij of een handige politicus die daar wel in slaagt. Die zou dan in één keer de grootste partij in het land kunnen worden. „Het worden”, concludeerde Andeweg, „hoe dan ook politiek spannende jaren die voor ons liggen.”

Gelovig protestant

Zo’n sociaaleconomisch linkse en cultureel rechtse partij is er wel geweest, weet parlementair historicus dr. J. Th. J. van den Berg: de KVP (1945-1980). „Probleem was alleen dat je er rooms-katholiek voor moest zijn om daar bij te kunnen horen.” Anno nu komt de ChristenUnie nog het meest in de buurt. „Maar daarvoor moet je weer gelovig protestant zijn.”

Dat er geen partijen zijn waarvan de opvattingen naadloos aansluiten bij die van grootste groep kiezers, is volgens Van den Berg van alle tijden. Maar anders dan vroeger zijn er nu geen politieke stromingen meer „die het beeld van de werkelijkheid zó naar hun hand zetten dat iedereen zich daarnaar voegt.”

Dat lukte bijvoorbeeld de ARP onder leiding van Kuyper wel. Hij introduceerde rond 1900 de antithese: een politieke scheidslijn tussen confessionelen en seculieren. Decennialang beheerste dat frame de beeldvorming in Den Haag. „Zo’n dominante tegenstelling tussen politieke partijen kennen we nu niet.” Of het zou die tussen kosmopolitische partijen (D66 en GroenLinks) en meer nationalistische (PVV en FVD) moeten zijn. „Maar die scheidslijn overtuigt niet iedereen. En dus verpulvert het allemaal een beetje.”

De versplintering van het politieke landschap vindt Van den Berg overigens „niet zo’n vreselijk groot probleem.” Die zou er mogelijk toe kunnen leiden dat de overeenkomst in opvattingen tussen kiezers en gekozenen, die de laatste tien jaar enigszins is afgenomen, weer toeneemt. De variatie in de Kamer wordt immers groter: meer kiezers kunnen een partij vinden die bij hen past.

In zijn tijd als PvdA-senator (1992-1996) ervoer Van den Berg geen kloof tussen zijn kiezers en zichzelf. „Wel verschil van opvatting op sommige terreinen, zoals bijvoorbeeld op defensiegebied en rond Europese integratie, maar dat kan ook niet anders.” Als hij al ergens last van had, dan was het van de kloof tussen zijn eigen opvattingen en die van het partijkader. „Omdat ik soms –heel pretentieus natuurlijk– dacht dat ik beter wist wat kiezers van mijn partij verlangden dan het kader. Bijvoorbeeld als het ging om de fiscale aftrek van de hypotheekrente.”

Droom en daad

Andeweg toonde in zijn rede aan dat de overeenkomst in opvattingen tussen Kamerleden en hun achterban groot is. „Maar het politieke handelen wil weleens stevig verschillen van die opvattingen”, signaleert Van den Berg. „Tussen droom en daad staan regeerakkoorden in de weg, Europese afspraken en internationale verdragen. Ook kunnen economische machtsverhoudingen roet in het eten gooien.”

Daardoor kan het kabinetsbeleid toch ver afstaan van wat de coalitiepartijen tijdens de verkiezingscampagne nog uitdroegen, zoals ook Andeweg terzijde meedeelde. Vandaar de veelgehoorde kritiek onder kiezers, verklaart Van den Berg, dat politici wel veel beloven, maar uiteindelijk „toch doen wat ze zelf willen.”

Je moet, vervolgt hij, „goed thuis zijn in het politieke bedrijf om te doorzien dat de wil er bij politici wel is om naar de eigen overtuiging te handelen, maar dat de mogelijkheden daartoe nogal eens ontbreken.” Daar zit, vindt hij, „echt een lelijk trekje aan de democratie.”

Kamerleden van coalitiepartijen gaan hier niet helemaal vrijuit, zegt hij er nog bij. Die praten „iets te veel” met meel in de mond over het kabinetsbeleid: ze zouden best wat vaker mogen zeggen dat dit niet helemaal strookt met wat zij eigenlijk voorstaan.

Op gespannen voet

Dat er een kloof is tussen kabinetsbeleid en wat kiezers willen, vindt Van den Berg logisch. „We moeten het eerste kabinet nog beleven dat de wensen van de kiezers volgt.” Die weten trouwens ook wel dat het in de politiek gaat om compromissen sluiten. „En dat dat ingewikkelder wordt naarmate er meer partijen bij zijn betrokken.” Compromisvorming staat nu eenmaal „op gespannen voet” met de veelheid en tegenstrijdigheid van de opvattingen onder het kiezerskorps.

Uiteindelijk is het aan de kiezers om bij verkiezingen aan het einde van de kabinetsperiode de balans op te maken. „Dat kan goed uitpakken voor de coalitiepartijen. Zoals in 1998, toen PvdA en VVD beide acht zetels wonnen. Maar ook heel lelijk. Zoals in 1994, toen PvdA en CDA respectievelijk twaalf en twintig zetels verloren.”

De kloof tussen politici en burgers kan Van den Berg niet verontrusten. „Die hoort er te zijn. Die maakt het mogelijk om opvattingen in de politiek aan te passen en te vernieuwen. Door het verkiezingsprogramma op te frissen of het beleid te wijzigen.”

Waar de oud-senator zich wél zorgen om maakt, is het alomtegenwoordige dedain jegens de politiek. „Je hoort die beneden je stand te vinden.” Ook politici doen volop aan zelfbeschimping, constateert hij. „Dan moet je niet vreemd opkijken als er weinig respect voor het politieke bedrijf overblijft.”

Geklaag over de kloof

De kloof tussen burgers en politiek – de kranten staan er bij tijd en wijle vol van. Zeker rond verkiezingstijd.

Maar waar hebben we het dan eigenlijk over? Een algemeen geldende definitie van ”de kloof” is er niet. Op internet zijn wel tientallen omschrijvingen te vinden. De grote gemene deler in die typeringen is dat gekozenen en kiezers leven in twee gescheiden werelden: Den Haag en de rest van het land. De opvattingen van de Binnenhofbewoners en die van de ‘gewone’ man/vrouw zouden ver uiteenlopen. Contact over en weer verloopt moeizaam. Politici denken namelijk dat zij de waarheid in pacht hebben; ze zouden niet of nauwelijks luisteren naar burgers.

De Leidse politicoloog dr. H. R. van Gunsteren noemde het in 1992 logisch dat er een kloof bestaat tussen kiezers en gekozenen: „Immers, vertegenwoordiging veronderstelt een kloof, een afstand tussen vertegenwoordigde en vertegenwoordiger.” Politici zijn verplicht om te proberen die kloof te overbruggen. Dat gaat echter nooit lukken. „Met de kloof tussen kiezers en gekozenen kunnen we op verschillende manieren omgaan, (…) maar we kunnen hem niet opheffen.” Want dat zou namelijk betekenen dat burgers weer namens zichzelf spreken in de politieke arena – en er dus geen volksvertegenwoordigers meer nodig zijn.

Van Gunsteren constateerde dat mensen moeite hebben zich in hun vertegenwoordigers te herkennen. Kamerleden nemen namelijk groepsstandpunten in (die van hun partij) en stemmen met hun fractiegenoten mee. Die blokvorming staat haaks op de diversiteit en de individualisering in de hedendaagse samenleving (zoveel hoofden, zoveel zinnen).

Daar komt bij dat partijen in het politieke midden steeds meer op elkaar zijn gaan lijken: ze richten zich allemaal op de gemiddelde Nederlander. Daardoor lijkt het in Den Haag meer koekoek één zang te zijn dan ooit. Ook dat past niet bij de veelkleurigheid van de maatschappij.

Het bestaan van de kloof tussen kiezers en gekozenen wordt daarnaast steeds uitdrukkelijker benoemd. Dat komt doordat burgers de afgelopen decennia mondiger zijn geworden. Door de bank genomen zijn mensen steeds hoger opgeleid. Ze denken zelf meer te weten over de politiek en kijken dus minder tegen politici op. Kritiek op volksvertegenwoordigers is steeds normaler geworden.

Kanttekeningen

Tegelijkertijd zetten steeds meer mensen kanttekeningen bij al het geklaag over de kloof. Zo schreef Richard Engelfriet (dagvoorzitter en spreker) op 21 maart (de dag van de gemeenteraadsverkiezingen) in de Volkskrant dat de „veelbesproken kloof tussen politiek en burger kleiner is dan ooit.”

Als er überhaupt een kloof bestaat, vervolgde hij, werken politici keihard om dat gat te dichten. „Vergaderingen zijn via livestreams te volgen (…) en bij elk besluit organiseren ze inspraakavonden. Mocht u in contact willen komen met een raadslid: het 06-nummer staat doorgaans op de gemeentewebsite en anders twittert, instagramt of facebookt u ze gewoon even. Binnen een dag heeft u antwoord.”

Juist de burger is schuldig aan de kloof, betoogde Engelfriet. „Die elke keer weer wat anders stemt en dan achteraf gaat klagen dat de overheid onbetrouwbaar is omdat het beleid verandert. Die zelf steeds nieuwe splinterpartijtjes opricht, zodat besturen bijna onmogelijk is. En die bij elk besluit waar hij last van heeft, onmiddellijk begint te procederen.”

Engelfriet ziet voor zichzelf geen rol weggelegd in politiek. „Ik moet er niet aan denken om (…) vrijwel elke avond van huis te zijn.” Hij is blij dat er politici zijn die hem willen vertegenwoordigen. „En iedere Nederlandse burger met een greintje fatsoen zou dat ook moeten beseffen en zijn stem moeten uitbrengen in de wetenschap dat het weer anderen zijn die de aankomende vier jaar keihard voor u aan het werk gaan.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer