„Protestantenvriendjes” Egmont en Hoorne hebben ereplek in Brussel
Op de eerste zaterdag van juni in 1568 stroomde de Grote Markt van Brussel al vanaf de vroege ochtend vol: er zou een terechtstelling plaatsvinden. Rond elf uur betraden de graven van Egmont en Hoorne het schavot. Hun standbeelden trekken 450 jaar later nog altijd veel belangstelling.
Brussel heeft het voor de teloorgang van zijn erfgoed niet nodig om net als Rotterdam in puin geschoten te worden”, moppert Geert van Istendael bij het passeren van de Zaveltoren. De glazen torenflat uit 1968, 80 meter hoog, verheft zich als een grote puist midden in het historische hart van Brussel, de Zavel. Voorheen stond op die plek het Volkshuis: een beroemd artnouveaupaleis. Ondanks protesten uit heel Europa gooide Brussel er in de jaren zestig de slopershamer tegenaan. „Ongelooflijk toch”, zegt Van Istendael.
Desondanks houdt de schrijver-essayist van de stad waar hij vrijwel zijn leven lang woonde, of beter: misschien wel juist daarom. In het Brusselse webmagazine Bruzz zei hij vorig jaar dat hij zeker niet in een stad zou willen wonen „die algemeen aangeschreven staat als zeer mooi.” De onvolmaaktheid maakt een plaats volgens hem juist leefbaar. „Er moet een achterkant zijn, onvolmaaktheid.”
Tot die achterkant van de stad behoort zeker niet het park waar de standbeelden van de graven Egmont en Hoorne een plek hebben gevonden: de Kleine Zavel. De twee graven kijken hoog op hun sokkel uit over fraai aangelegde perken. Ze zijn omringd door tien standbeelden van figuren die in de 16e eeuw in de Nederlanden een belangrijke rol hebben gespeeld. Onder hen Willem van Oranje en Filips van Marnix van Sint-Aldegonde.
Het is moeilijk voor te stellen dat een deel van de Brusselse bevolking de beeldengroep ooit echter liever weer meteen zag verdwijnen. Bij oprichting van de standbeelden in 1864 waren Egmont en Hoorne speelbal in een conflict tussen klerikalen (rooms-katholieken) en antiklerikalen (liberalen). „Dit”, zegt Van Istendael, wijzend op de beelden van Egmont en Hoorne, „was in de 19e eeuw symbool tegen dát.” Hij knikt naar de tegenover het park gelegen Onze-Lieve-Vrouw-ter-Zavelkerk.
Gewoon katholiek
Liberalen en conservatieve rooms-katholieken stonden in het 19e-eeuwse België lijnrecht tegenover elkaar. De antiklerikalen verwezen in hun strijd tegen kerkelijke invloed met graagte naar de Spaanse overheersing ten tijde van koning Filips II en de hertog van Alva. Egmont en Hoorne figureerden daarin als pleitbezorgers van tolerantie en geestelijke vrijheid, die zich bovendien hadden verzet tegen vreemde overheersers.
Rooms-katholieken beschouwden Egmont en Hoorne daarentegen als protestantenvriendjes, die tenminste te weinig hadden gedaan om het katholicisme van hun dagen te beschermen. Ze moesten echter met lede ogen aanzien hoe ze aan het kortste eind trokken en er in 1864 standbeelden van Egmont en Hoorne kwamen. Die stonden aanvankelijk op de Grote Markt, waar de heren in 1568 zijn onthoofd.
„Hier op de Kleine Zavel zijn achttien anderen onthoofd”, zegt Van Istendael met ironie in zijn stem. „Er werd in die tijd nogal ijverig gemoord in Brussel.” Hij doelt op de edelen die de hertog van Alva in 1568 liet ombrengen als represaille voor de verloren slag bij Heiligerlee.
Saillant detail in de 19e-eeuwse strijd is dat Egmont en Hoorne helemaal niet zo antiklerikaal waren. Van Istendael: „Van Hoorne weet ik het niet zeker, maar Egmont was tot zijn dood rooms-katholiek.” Met nadruk: „Hij was gewoon katholíék. Maar die Alva duldde geen enkele afwijking.” Toen er in 1859 in de Brusselse gemeenteraad over de komst van de standbeelden werd gediscussieerd, was dat voor de toenmalige progressief-liberale burgemeester Charles de Brouckère overigens juist reden om tegen te stemmen. Hij vond Egmont maar een lafaard die nooit de moed had gehad protestants te worden.
De beelden van Egmont en Hoorne verhuisden vijftien jaar na de onthulling naar de huidige plek omdat ze in de weg stonden bij bouwwerkzaamheden op de markt. Historisch gezien was ook de nieuwe plek goed te verdedigen: de edelen staan nu met hun ruggen naar het Egmontpaleis, de stadsresidentie die Egmont met zijn moeder Françoise van Luxemburg had laten bouwen.
Die helse duivel
Het staartje van de 19e-eeuwse twisten kreeg Van Istendael in zijn jonge jaren nog mee. „Op het aartsbisschoppelijk college van mijn jeugd kwam de terechtstelling van Egmont en Hoorne nauwelijks ter sprake”, zegt hij op een bankje in de Kleine Zavel. „We leerden echt wel iets over Willem van Oranje, maar in de jaren zestig kregen mijn leeftijdgenootjes op openbare scholen les over de Geuzenliederen.” Met een lach: „Maar dat waren scholen zonder God hè.”
De lijn van het openbaar onderwijs was volgens Van Istendael echter de juiste. Nog altijd leven er volgens de schrijver veel misverstanden over de rol van België in de 16e-eeuwse godsdiensttwisten. „Anders dan velen denken, had het protestantisme juist hier, in het zuiden, sterk wortel geschoten. De Beeldenstorm is in Vlaanderen begonnen. Amsterdam was katholieker dan Antwerpen.”
„Kijk”, zegt hij later in een café, terwijl hij een meegenomen verzamelwerk met historische gedichten openslaat. Hij wijst naar een „Gentsch-Vader-Onze” uit de 16e eeuw, een bewerking van het Onze Vader, waarin onder meer de volgende zinsnede voorkomt: „O Hemelschen Vader, die in den hemel zijt, maeckt ons (van) desen helsche duivel quijt.” Bedoeld is Alva. Van Istendael: „Het broeide hier van de ketterij.”
Bieren
Egmont en Hoorne zijn in het huidige België in hun strijd voor vrijheid zeker geen verdachte figuren meer. „We hebben geleerd hoe kerkelijke en nationale macht zich moeten verhouden. Het traditionele katholieke leven is hier in hoog tempo ingestort.” Tegelijk vermoedt hij dat de heren de meeste Brusselaars ook weinig meer zeggen. „Ach nee, die geschiedenis speelt geen rol meer.”
Toch is er volgens de parkwachter van de Klein Zavel nog altijd veel belangstelling voor de beelden. „Oh ja”, zegt hij. „Die trekken veel bekijks.” Onder de bezoekers zijn stedelingen, maar vooral ook veel toeristen. „Uit Nederland, Frankrijk, Spanje.”
Het dorp Zottegem, waar Egmont ligt begraven, is Egmont in ieder geval nog niet vergeten. Het dorp pakt dit jaar uit met een Egmontjaar, net als de Noord-Hollandse gemeente Egmond. Het Nederlandse Weert pakt op zijn beurt uit met een Hoornejaar. In Zottegem zijn vier themabieren gebrouwen: Alva, 1568, Hoorne en Lamoral. Het eerste bier is „toepasselijk” een rood bier.
5 juni 1568: terechtstelling Egmont en Hoorne
Op de eerste zaterdag van juni in 1568 onthoofdde een beul op de Grote Markt in Brussel Lamoraal van Gavere, graaf van Egmont, en Filips van Montmorency, graaf van Hoorne. De aanklacht was dat beide graven steun zouden hebben verleend aan de oppositie tegen koning Filips II en aan prins Willem van Oranje. Ze zouden het verzet van de adel tegen landvoogdes Margaretha van Parma hebben gesteund en de protestanten te veel ruimte hebben gegeven voor de uitoefening van hun geloof.
De steun van de graven aan het verbond was overigens nog niet zo duidelijk. Egmont en Hoorne ondertekenden de verklaring althans niet. Over Egmont schreef predikant-historicus Jona Willem te Water in 1779 al: „Zijn hart ging wel naar de vrijheid, doch hij zocht in de gunst des Konings en der Hertoginne te blijven.” Zeker is in ieder geval dat de graven hun eigen machtspositie graag wilden behouden en daarom voor minder Spaanse inmenging in de Nederlandse politiek ijverden.
In september 1567 nodigde de hertog van Alva de graven in Brussel uit voor een diner en overleg. Dat leek echter een val te zijn geweest, want beide heren werden gearresteerd op verdenking van hoogverraad en opgesloten in het Spanjaardenkasteel in Gent. De door Alva verloren slag bij Heiligerlee in 1568 lijkt Egmont en Hoorne weinig goed te hebben gedaan. In reactie daarop trad Alva keihard op en tekende het doodvonnis van de graven.
serie De Tachtigjarige Oorlog
Verhalen over de langste oorlog uit de Nederlandse geschiedenis. Vandaag deel 3: Brussel. Over twee weken deel 4.