Omgaan met de geschiedenis
Hoe gaan we om met onze geschiedenis? Moet de Coentunnel van naam veranderen? En wat doen we met de Witte de Withstraat? Moeten we ons schamen voor deze mensen, in plaats van trots op hen te zijn? In ieder geval denkt Urk daar anders over. Daar wordt alsnog een zeeheldenwijk gebouwd.
Wie met de huidige maatstaven het verleden wil beoordelen en zeker wie vooroploopt bij de huidige discussies over homoseksualiteit en genderneutraliteit, komt onvermijdelijk met het verleden in de knoei. Ook met het recente verleden.
Staatsman Drees (1886-1988) dacht waarschijnlijk heel anders over transgenders dan tegenwoordig hier en daar gangbaar is, en de opvattingen over homoseksualiteit van de liberaal Thorbecke (1798-1872) zouden naar alle waarschijnlijkheid botsen met de huidige normen.
Dramatisch
Discussies over het verleden rakelen gemakkelijk allerlei gevoeligheden op. Dat geldt zeker voor landen met een dramatische geschiedenis, zoals Duitsland en Spanje of de voormalige communistische landen. Het Derde Rijk van Hitler duurde slechts twaalf jaar, maar in het voormalige tsarenrijk waren de communisten meer dan zeventig jaar de baas. Ook wanneer de generatie die daarin een belangrijke rol had is overleden, blijft het verleden opspelen.
Mag je trots zijn op de indrukwekkende overwinningen van de Wehrmacht en zijn generaals bij het begin van de Tweede Wereldoorlog? Moet het Russische vaderland Stalin niet altijd dankbaar zijn dat hij de fascistische horden heeft tegengehouden en vernietigd?
In Duitsland spreekt men van ”Vergangenheitsbewältigung”, het meester worden van het verleden, het daarmee in het reine komen. Hoe is het mogelijk dat zo veel Duitsers tot ver in de Tweede Wereldoorlog Hitler gesteund hebben? Hoe kon opa zich aansluiten bij de SS?
Meer begrip
In hoeverre kom je ermee weg als je stelt dat je al die problematische zaken in het kader van hun tijd moet plaatsen? Op zich is het duidelijk dat vroeger de dingen anders gingen en anders waren. Het leven was veel harder, de ongelijkheid tussen de mensen was veel groter en men vond dat allemaal heel normaal. Er was minder empathie.
Niet alleen de objectieve werkelijkheid, maar ook de beleefde werkelijkheid was anders dan tegenwoordig. Waar het overlijden van een jong kind nu voor de ouders en hun omgeving een diepingrijpende zaak is, met vaak traumatische gevolgen, was dat vroeger een vrij ‘normale’ gebeurtenis. Bijna ieder gezin kreeg daarmee te maken. „Hoevee keinder hedde gij en hoevee hedde d’r doad?” vroegen Brabantse vrouwen aan elkaar. Tot aan het begin van de twintigste eeuw was dat geen ongewone vraag.
Terecht stelde de socioloog Karl Mannheim zo’n tachtig jaar geleden dat de heersende ideeën over mens en maatschappij slechts kunnen worden begrepen tegen de achtergrond van de desbetreffende historische situatie. We moeten mensen, hun standpunten en hun gedragingen altijd bezien in het kader van hun tijd en cultuur. Veelal levert dat dan meer begrip op.
Cultuurrelativisme
Toch is daarmee niet alles gezegd. Kan daarmee niet alles gezegd zijn. Anders zouden we uitkomen bij een compleet cultuurrelativisme. Gods geboden bieden ons immers een normatief kader, waarvan we belijden dat het de eeuwen verduurt. Het ”gij zult niet” dat de kinderen Israëls destijds bij de Sinaï werd voorgehouden, geldt nog steeds. En dat mag en moet van alle Bijbelse waarden en normen gezegd worden.
Vanuit dat beslissende perspectief bezien, is er inderdaad in de loop der geschiedenis veel gebeurd wat niet door de beugel kan, ook al beperken we ons daarbij tot wat men vanouds het burgerlijk gebruik van de wet noemt. Mensen zijn van nature geneigd God en hun naaste te haten (Heidelbergse Catechismus, vraag 5). Dat blijkt uit de geschiedenis maar al te zeer.
Maar ook dan moeten we voorzichtig zijn in onze beoordeling van het verleden. We moeten er bijvoorbeeld rekening mee houden dat allerlei min of meer goede bedoelingen volstrekt averechtse gevolgen kunnen hebben.
Een bekend voorbeeld daarvan is de trans-Atlantische slavenhandel, die nu, en terecht, alom afschuw oproept. In het begin van de zestiende eeuw stelde de Spaanse priester Las Casas voor om, in plaats van indianen, negerslaven op de plantages in Amerika te laten werken. Hij deed dat uit mededogen met de indiaanse bevolking, die erg vatbaar was voor de infectieziekten die de Europese kolonisten hadden meegebracht.
Apartheid
De Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek werd deels ingegeven door de wens om de blanke arbeiders te beschermen tegen de concurrentie van de zwarte arbeiders. Die waren immers bereid om voor een veel lager loon te werken.
Het akkoord van München, dat de Britse premier Chamberlain en zijn Franse ambtgenoot Daladier in 1938 met Hitler overeenkwamen, en dat de goedkeuring inhield van de Duitse annexatie van het Tsjechische Sudetenland, werd onmiskenbaar ingegeven door hun wens om de vrede te bewaren. Dat kun je je voorstellen. Hun generatie had de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog meegemaakt. En de Sudeten-Duitsers, om wie het ging, hadden nooit tot de Tsjechoslowaakse staat willen behoren.
Toch geldt München heden ten dage als een schoolvoorbeeld van een betreurenswaardige toegeeflijkheid ten opzichte van een verwerpelijk regime. Achteraf bezien weet je altijd een heleboel zaken beter.
Daarbij komt dat men in het verleden niet zo veel middelen en mogelijkheden had als tegenwoordig. De huidige welvaart maakt veel voorzieningen mogelijk waar vroeger geen geld voor was. Een redelijke oudedagsvoorziening voor iedereen. Een sociaal vangnet voor werklozen, zieken en gehandicapten.
De overheid had vroeger eenvoudigweg ook minder greep op de gang van zaken. De hedendaagse belastingheffing en allerlei uitkeringen en voorzieningen veronderstellen een administratieve infrastructuur die vroeger niet bestond. Er was ook minder kennis van en inzicht in allerlei sociale en economische processen en structuren. Armoede en werkloosheid vormden duidelijk een probleem, maar hoe moest men dat oplossen?
Grenzen
Maar ook al proberen we daar allemaal rekening mee te houden, dan zijn er natuurlijk in het verleden toch allerlei dingen gebeurd die volstrekt niet goed te praten zijn. Dat mogen we dan ook niet doen. In de Bijbel wordt het wee uitgesproken over hen die het kwade goed noemen (Jes. 5:20). Dat geldt net zo goed voor onze beoordeling van de geschiedenis, ook van de eigen nationale geschiedenis of de kerkgeschiedenis.
Ongetwijfeld staan politici en generaals in oorlogssituaties voor moeilijke beslissingen, waar heel veel van afhangt. Bijvoorbeeld de veiligheid of zelfs het voortbestaan van het land. In dergelijke stressvolle situaties reageert men gemakkelijk op een manier die disproportioneel is. Dat geldt eveneens op de lagere niveaus. Mensen doen dan dingen die ze in normale omstandigheden waarschijnlijk nooit zouden doen. Het normbesef vervaagt.
Daar moet je begrip voor hebben, maar ook dan zijn er grenzen. Dat geldt anno 2018, maar gold ook in de 17e eeuw. Zo is het gedrag van Jan Pieterszoon Coen ten aanzien van de bewoners van de Banda-eilanden niet goed te praten. Dat waren regelrechte moordpartijen. En zo is er meer gebeurd in de koloniale tijd waarbij de inheemse bevolking er slecht van afkwam.
Is dat een reden om allerlei straatnamen te gaan veranderen? Bedenk wel dat er dan heel wat gewijzigd zou moeten worden. Er zijn veel mensen vernoemd die in leer en leven ver zijn afgeweken van wat de Bijbel ons voorhoudt.
En dan is er nog het praktische gezichtspunt van de gewenning. Benamingen die gangbaar zijn, verander je niet zo gemakkelijk. Sommige orthodox-protestantse plaatsen, zoals Sint Maartensdijk, heten altijd nog naar roomse heiligen. Laat de Coentunnel daarom maar zijn naam behouden. En Michiel de Ruyter verdient het dat Urk een mooie straat naar hem vernoemt.