Het hof in Den Haag veroordeelde hem samen met zijn kompaan A. R. voor deelname aan een internationale criminele organisatie die een bomaanslag op de Amerikaanse ambassade in Parijs wilde plegen. Het was voor het eerst dat moslimextremisten in Nederland voor betrokkenheid bij terrorisme zijn veroordeeld. C. meldde zich overigens zelf bij het politiebureau.

Het hof beval, na de veroordeling, de aanhouding van C. en R. Volgens het rechtscollege bestaat er gevaar dat deze verdachten zich opnieuw met terroristische activiteiten gaan bezighouden.

De raadsheren van het hof gingen met hun veroordeling in tegen een vonnis van de rechtbank in Rotterdam. De Rotterdamse rechters spraken C. en R. in december 2002 nog vrij, aangezien het openbaar ministerie hen aanhield en huiszoeking bij hen deed, louter op grond van informatie van de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). Deze informatie is niet te toetsen op betrouwbaarheid, omdat inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen inzicht in hun werkwijze geven. Daardoor kwamen beiden op vrije voeten.

Het hof in Den Haag vindt dat justitie wel degelijk op basis van de BVD-informatie de verdachten mocht aanhouden. Alleen als de BVD buiten zijn boekje zou zijn gegaan bij het vergaren van informatie had dat negatieve gevolgen voor de strafzaak kunnen hebben.

Volgens de advocaten van C. heeft hun cliënt zich in overleg met zijn raadslieden gemeld. „C. is het niet eens met de uitspraak, maar omdat de Staat wilde dat hij zich meldde, heeft hij dat gedaan.”

Volgens justitie genereerden C. en R. met drie overige verdachten geld voor het voorbereiden en uitvoeren van aanslagen. Ze verdienden grote sommen geld met fraude met creditcards en het verkopen van valse merkkleding. Ook handelden ze volgens het OM in valse identiteitsdocumenten. Die zouden ook van pas komen bij het laten plegen van de aanslag.

C. en R. werden maandag wel vrijgesproken van medeplichtigheid van de voorgenomen aanslag op de ambassade in Parijs.