Huldiging
Mattheüs 26:7
„Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.”
Zonder zich vooraf te melden, komt Maria met de zalf tot de Heiland. Ze vraagt niet of zij het wel doen mag. Nee, ze komt vrijmoedig, vertrouwend op Jezus’ vriendelijkheid. Zijn liefde maakt haar niet beschaamd. Maria wordt gedreven door het geloof en de liefde. Zij gaat niet bij vlees en bloed te rade, maar volgt de leiding van de Heilige Geest. Zij komt tot Jezus om Hem te zalven, te verkwikken en te huldigen.
Dit is het ware werk van het geloof, dat ook wel omhelzen, kussen, zegenen, loven en prijzen wordt genoemd. Zo zalven, kronen en huldigen alle gelovigen Hem als hun Koning. Zoals er van Salomo gezegd wordt: „Gaat uit en aanschouwt, gij dochteren van Sion, den koning Salomo, met de kroon waarmede Hem Zijn moeder kroonde op den dag Zijner bruiloft, en op den dag der vreugde Zijns harten” (Hooglied 3:11). De moeder van deze geestelijke Salomo is hier de kerk, die Hem zalft met innerlijke liefde en dankbaarheid voor Zijn barmhartigheid en genade, die haar op duizenden manieren overstroomt. Ze brengen Zijn dierbare gaven terug in lofzangen, dankzegging en verheerlijking, zoals er van Hem gezegd wordt: „En Hij zal leven. En men zal Hem geven het goud van Scheba, en men zal gedurig voor Hem bidden; de ganse dag zal men Hem zegenen” (Psalm 72:15).
David Bruinings, predikant te Amsterdam (”Leerredenen”, 1751)