Martelaren van Alphen aan den Rijn genummerd en kaalgeknipt
De Martha-Stichting startte met nobele motieven, maar het viel niet mee om die in praktijk te brengen. De kinderen die in het tehuis in Alphen aan den Rijn een plaats vonden, ontvingen na aankomst een nummer, werden kaalgeknipt en verdwenen in de massa. Kees Visschedijk tekende hun verhalen op. „Als ze gingen praten, waren ze niet meer te stuiten.”
Over de historie van de Martha-Stichting in Alphen aan den Rijn was het nodige bekend, maar er ontbrak één partij. De bewoners, die zichzelf de geuzennaam ”martelaren” gaven. Kees Visschedijk (67), gepensioneerd docent Engels, was benieuwd naar hún visie. Het leverde een veelheid aan verhalen op, gebundeld in ”Het boek der martelaren” (uitg. Kabeljauws, Eersel; 246 blz., € 26,50).
Hoe groot was de bereidheid om te praten?
„Aanvankelijk was die gering, totdat ik in het voorjaar van 2016 een gesprek had met Theo Eerens, een van de voormalige bewoners. Die heeft een website voor oud-martelaren opgezet. Na een aanbevelende oproep door hem kwamen de eerste mensen over de brug. Later volgden er steeds meer. Het zijn er uiteindelijk 39 geworden. Als ze gingen praten, waren ze niet meer te stuiten. „Eindelijk iemand die naar ons verhaal luistert.” De Martha-Stichting was niet alleen een instituut voor onverzorgde kinderen, zoals ze destijds werden genoemd. Het waren ook ongehoorde kinderen.”
Ze laten in het algemeen geen positief geluid over de stichting horen.
„Het ideaal van de grondleggers was er een goed gezin na te bootsen. Dat was ook het streven van ds. J. T. Meijer, van 1935 tot 1960 directeur van de Martha-Stichting, maar de middelen ontbraken. Pas in de jaren 70 kwam er de financiële ruimte voor en werden er kleine verticale groepen gevormd met kinderen van verschillende leeftijden.”
Waar wonen de martelaren nu?
„Door het hele land. Oorspronkelijk kwamen ze uit de Randstad, vooral de regio Den Haag en Rotterdam. Een deel werd naar Alphen gebracht vanwege wantoestanden thuis; anderen omdat hun ouders niet in staat waren hen te verzorgen. Vaak werden ze zonder tekst of uitleg in een auto gezet en naar de Martha-Stichting gebracht. Het zijn vooral de mensen met traumatische herinneringen die behoefte hebben om over die periode te praten.”
Dat geeft een wat vertekend beeld van de Martha-Stichting.
„Voor een deel. Ik heb ook verhalen opgenomen van mensen die er heel goede herinneringen aan bewaren. Mijn eerste interview was met Loes de Benis. Voor haar was de periode in Alphen een oase. Daar vond ze rust, reinheid en regelmaat. In het algemeen zijn de mensen die er na de jaren 60 verbleven beduidend positiever. Zij beseffen heel goed dat ze zonder die stichting nergens waren geweest.”
Toch overheersen kommer en kwel in de verhalen.
„Omdat veel woordvoerders de periode voor 1960 hebben meegemaakt. Toen gaf opname in de Martha-Stichting een enorm stigma. De kinderen werden na aankomst kaalgeschoren, kregen genummerde kleding en hadden geen enkele privacy.”
Wat viel u vooral op tijdens de gesprekken?
„Dat zeker voor de oorlog iedereen in de jeugdzorg aan het werk kon. Er zaten mensen bij die totaal niet met kinderen overweg konden. Elly Kouwenberg heeft jaren later een bezoek gebracht aan de directrice uit haar tijd in Alphen aan den Rijn. Op haar vraag aan die vrouw of ze niet van kinderen hield, kreeg ze het antwoord: „Dat was niet aan de orde. Ik deed gewoon mijn werk.” Het bestuur en de predikant-directeur stonden zo ver van de werkvloer af dat ze geen idee hadden van wat daar gebeurde. Ze zaten in een ivoren toren en zagen zichzelf als weldoeners.
Halverwege de jaren 60 begint dat te veranderen, door de moderne opvattingen over kinderbegeleiding en jeugdzorg. Ds. Meijer heeft daarvoor de eerste aanzet gegeven. Er komt meer oog voor de kinderen, de ouders zijn niet langer alleen een probleem maar ook een deel van de oplossing, de groepsleiders hebben een opleiding gehad, de sfeer wordt liberaler. Lia Peijzel was de eerste die de pil kreeg, nadat bekend was geworden dat ze verkering had met medebewoner Theo Eerens. Theo heeft vooral goede woorden voor de Martha-Stichting.”
Het boek wekt niet de indruk dat u sympathie hebt voor het christelijk geloof?
„Die vraag had ik verwacht van het Reformatorisch Dagblad. Ik ben rooms-katholiek opgevoed en wilde in mijn jonge jaren paus worden. „Begin maar met priester”, zei mijn vader. Na de lagere school ben ik naar het kleinseminarie in Apeldoorn gegaan. Dat was een prima instituut, maar ik verging van de heimwee. Later heb ik inderdaad een gereserveerde houding ten opzichte van het christendom gekregen. Vanwege de stelligheid waarmee zaken worden beweerd en dat wat in naam van het geloof soms wordt gedaan.”
Hoe verklaart u dat sommige kinderen voornamelijk goede herinneringen aan de Martha-Stichting bewaren?
„Er zijn er die uit zo’n verschrikkelijke thuissituatie kwamen dat elke andere omgeving beter was. Het heeft ook met karakter te maken. Het trauma van veel kinderen kwam vaak voort uit gebrek aan uitleg over de reden waarom ze naar de Martha-Stichting werden gebracht. Als ze daar wel over geïnformeerd waren, konden ze onprettige ervaringen in Alphen beter relativeren.”
De perceptie van de elf oud- personeelsleden die u aan het woord laat, is meestal totaal anders dan die van de kinderen.
„Dat is niet zo vreemd. Zij gingen na hun dienst weer naar huis. Als het werk hun niet beviel, konden ze naar iets anders solliciteren. De kinderen hadden die mogelijkheid niet. Die konden hooguit een keer weglopen. Daarmee vestigde je je reputatie. Als echte martelaar hoorde je minstens één keer weg te lopen, al was het maar tot het eind van de straat.”
Hoe wordt het boek door de voormalige martelaren en begeleiders ontvangen?
„Ik krijg mooie reacties. Zo werd ik benaderd door een oud-docent van de Martha-Stichting. Twee woordvoerders vertellen dat hij hen regelmatig sloeg. Die intussen bejaarde docent heeft hen uitgenodigd. Het is een genoeglijk bezoek geworden. De man heeft uitgelegd dat hij als onervaren leraar totaal niet wist hoe hij met zulke jongeren moest omgaan. „Als ze niet willen luisteren, sla je er maar op”, zei de leiding. Hij had er nu geweldig spijt van dat hij dat advies had opgevolgd. Zo’n ontmoeting plaatst de dingen in het juiste perspectief. Veel ongewenst gedrag van de leiding kwam voort uit onmacht.”
De martelaren van Alphen aan den Rijn
De door de idealen van het Reveil gegrepen onderwijzer Cornelis Geel hield zich niet alleen bezig met scholing van de jeugd. Vanaf 1870 probeerde hij in Amsterdam Joden te winnen voor het christendom. De misère in de Jordaan bracht hem tot het oprichten van een christelijk tehuis voor ontheemden en een bewaarschool voor vervuilde kinderen.
Contact met een geestverwant in Nieuwveen leidde in 1883 tot een nieuw initiatief: de Martha-Stichting, voor onverzorgde kinderen. Met de toename van de bekendheid groeide ook het aantal kinderen dat bij de stichting werd bezorgd. In 1895 kon voor 11.500 gulden de buitenplaats Rijnstroom aan de Lage Zijde onder Aarlanderveen worden aangekocht. Twee jaar later was het pand dusdanig aangepast dat de verhuizing van bewoners en begeleiders kon plaatsvinden. De groei van het kindertal zette gestaag door. In 1901 waren er duizend kinderen ingeschreven.
Op het terrein van de naastgelegen boerderij, die in 1906 werd gekocht, verrezen bijgebouwen. Tuinarchitect Copijn zorgde voor de aanleg van een park dat aansloot bij het park achter Rijnstroom. Dankzij de invoering van de kinderwetten van 1905 was de Martha-Stichting niet langer afhankelijk van giften en legaten. Voor opgenomen voogdijkinderen kreeg de instelling nu subsidie van het Rijk. De uitbouw ging door. Zo opende koningin-moeder Emma op 29 april 1930 het vernieuwde meisjeshuis dat haar naam kreeg. Naast woonruimten had het complex een eigen school, een boerderij, een moestuin en werkplaatsen voor ambachtelijke scholing van de jongens. Van de kinderen van de Martha-Stichting ging slechts een enkeling naar de ulo.
In de jaren 70 van de vorige eeuw verhuisde de Martha-Stichting naar een nieuwe locatie. Park Rijnstroom werd publiek terrein voor de inwoners van Alphen aan den Rijn. De voormalige pastorie van de predikant-directeur doet nog steeds dienst als woning. In het timpaan van het kloeke huis staat het devies van de stichting: ”De Heer zal voorzien”. De oude school is tegenwoordig in gebruik als creatief centrum.
In het voormalige kerkgebouw annex gymlokaal kreeg het Parktheater een plaats. Het Emmahuis is omgevormd tot appartementencomplex. De oude boomgaard naast het Emmahuis wordt onderhouden door de zoon van de voormalige tuinman van de Martha-Stichting, ”baas Dekker”.
De stem van oud-bewoners
„Bij aankomst werden we meteen apart gezet, kaalgeknipt en in ijskoud water gewassen.” (Piet, bewoner van 1939 tot 1947)
„Ik ben er tien jaar geweest en ik heb al die jaren geen dokter of tandarts gezien. Niemand was er dik, niemand was autistisch of had ADHD.” (Adriana, bewoner van 1939 tot 1948)
„De eerste jaren zat ik bij juffrouw Ans in een gemengde groep van jongens en meisjes. Ik was onder de indruk van de manier waarop ze met kleine kinderen omging. Ze straalde liefde en warmte uit.” (Paul, bewoner van 1947 tot 1953)
„Je kleding en je schoenen werden genummerd. Ik had nummer 805. En zo voelde ik me ook.” (Piet, bewoner van 1939 tot 1959)
„Als je moest overgeven, werd alles weer op je bord terug geschept en werd er ander eten bovenop gelegd. Want eten zou je.” (Erica, bewoner van 1943 tot 1954)
„Ik kwam uit een gezin waar chaos heerste en werd overgeplaatst naar een omgeving waar rust, reinheid en regelmaat het dagritme bepaalden en waar iedereen vriendelijk en warm voor me was.” (Loes, bewoner van 1954 tot 1958)
„Je moest voortdurend op je hoede zijn. Er waren altijd wel groepsleiders die losse handjes hadden.” (Leen, bewoner van 1949 tot 1955)
„In de zeventiger jaren werd het groepsgesprek geïntroduceerd en werd zowaar ook naar onze mening gevraagd. Dat waren we helemaal niet gewend.” (Bea, bewoner van 1964 tot 1976)
„Pas toen ik volwassen was, heb ik me gerealiseerd wat ik sommige kinderen en groepsleiders in die tijd heb aangedaan.” (Bert, bewoner van 1965 tot 1978)
„De jaren in de Martha-Stichting waren de mooiste van mijn leven. Ik kreeg hier eindelijk rust. Er kwam een einde aan het pesten en schoppen.” (Marian, bewoner van 1966 tot 1970)