Dakloze: Ik wil niks en ik hoef niks
Nachtopvang voor wie het nodig heeft. Dat is de essentie van de Rotterdamse winterregeling die dezer dagen van kracht is. Veldwerkers van Ontmoeting struinen de havenstad af, op zoek naar verstokte buitenslapers.
„Winteropvang open”, melden A4’tjes in de dagopvang van stichting Ontmoeting, hartje Rotterdam. „Informatie is binnen te verkrijgen.” Onder die tekst volgen vijf locaties voor nachtopvang; een van de Rotterdamse welzijnsinstelling CDV, vier van het Leger des Heils.
Een tiental gasten, volgens receptionist Jaap-Jan dagelijkse bezoekers, laaft zich binnen aan de warmte en de gezelligheid. Teamwerker Monique zet een spelletje mens-erger-je-niet op. De gasten Roger en Rachid belanden al snel in een verhitte discussie over de vraag: Van wie is het heelal? „Wat hebben wij daar te zoeken, man?” foetert Roger (35) met stemverheffing. „Helemaal niks. En op de Noordpool ook niet. Straks jagen we alle dieren weg.”
Even na achten stroomt de dagopvang leeg, maar Jacqueline (46) is vastbesloten om woensdag weer terug te komen. Voor de wekelijkse was. Maar eerst wacht een koude nacht die ze denkt door te brengen in haar zelfgemaakte, houten bouwsel. „Mijn woonwagen.”
„De maatschappij heeft mij een trap gegeven”, zegt Jacqueline. „Door op deze manier te leven, geef ik een trap terug.” Ze houdt het warm met waxinelichtjes. „Als het buiten min 8 is, is het bij mij plus 17.”
Roger en Rachid hebben volgens Jaap-Jan bewezen zichzelf met de kou te kunnen redden. „Ze hebben een eigen kamer of huisje, en zijn ook weleens bij kennissen.”
Bij het Leger des Heils, het CDV en de Nico Adriaanstichting staan standaard 232 bedden klaar voor de nachtopvang. Is zoals dezer dagen de winterregeling van kracht, dan komen er minstens 87 bij. „Indien nodig worden het er nog meer, zodat iedereen die dat wil met de nachtelijke vrieskou naar binnen kan”, aldus een woordvoerder van de gemeente Rotterdam.
Overhalen
Onderdeel van de winterregeling is ook dat veldwerkers van Ontmoeting en het Leger des Heils ’s nachts de straat op gaan om buitenslapers die niet bedacht zijn op de kou over te halen toch voor de nachtopvang te kiezen. Ontmoeting coördineert de diensten. Deze nacht zijn twee eigen mensen, Evert Vos en Marco Koomans, aan de beurt. „Als veldwerkers onderling wisselen we zo veel mogelijk verblijfsgegevens van onze doelgroep uit”, zegt Vos. Hij is de man van de route, Koomans is de chauffeur. Op aanwijzen van Vos loodst hij de bus met vaste hand naar het Centraal Station, waar hun inspectieronde begint.
„Rodezandhof, Botersloothof, wat een steegjes heb je hier toch”, moppert hij als hij de witte Opelbus parkeert bij de Laurenskerk. „De man die we nu waarschijnlijk gaan ontmoeten, komt oorspronkelijk uit Amsterdam”, meldt Vos als de bus weer rijdt. „Hij leeft heel gedisciplineerd, bijna als een militair. Zijn slaapspullen hebben wel wat weg van een legeruitrusting.”
De dakloze op wie hij doelt, ligt inderdaad in een zelfgemaakte bivak langs een van de parkeergarages rond de Willemsbrug. Na een beleefd ”Goedenavond” van Vos slaat hij de ogen op. „Ik wil niks en ik hoef niks”, is zijn reactie als de veldwerker warme soep aanbiedt. Vos buigt zich voorover over het houten bouwsel. „Mag ik even je hand?” Fluisterend besluiten hij en Koomans dat overleg met de crisisdienst met als doel dwangzorg in te zetten nog niet nodig is. „Zijn hand was nog warm”, zegt Vos.
Behalve de dakloze bij de brug treffen de veldwerkers nog vier buitenslapers aan. Een van hen, Hermen, heeft zich al geïnstalleerd onder een dubbelgevouwen matras. De andere drie zijn nog in beweging; een in het uitgaansgebied rond de Oudehaven, twee anderen rond de grote parkeergarages in het stadscentrum. „Wat een mietjes”, schampert Bernd op de bovenste etage van een Qpark als Koomans vertelt dat er behalve hem geen slapers in de parkeergarage zijn. Maar de deken en de beker warme soep die de veldwerker speciaal voor hem uit de laadruimte van de bus gaat halen, neemt hij met graagte aan.
„Misschien goed om nog één keer te kijken of…”, begint Vos tegen enen. „Laat maar”, maant Koomans, terwijl hij terugschakelt, „ik weet wat jij wou voorstellen. Nog een keer kijken bij NS Centraal of je Reza ziet. Ik ben al onderweg.”