„Pastoraat aan homo’s begint met luisteren”
Pastoraat aan homoseksuele jongeren begint met luisteren, inleven en begrip tonen. Dan ontstaat er ruimte om de Bijbel open te slaan, vindt Herman van Wijngaarden.
De organisatie Hart van Homo’s belegde dinsdag in Gouda een toerustingsavond over pastoraat aan homoseksuele jongeren. De cursus werd gegeven door Herman van Wijngaarden, werkzaam bij jongerenorganisatie HGJB in de Protestantse Kerk in Nederland en actief in Hart van Homo’s.
Van Wijngaarden –zelf homo– las 1 Korinthe 12:12-27. Daarin schrijft de apostel Paulus onder meer dat de leden van het lichaam van Christus die de zwakste schijnen te zijn, „juist zeer noodzakelijk” zijn.
„Niet dat homoseksuele leden altijd de zwakste leden zijn”, zegt Van Wijngaarden. „Maar ze voelen zich vaak wél zo: dat gemeenteleden hen minder eervol vinden. Paulus zegt hier namens God: juist die leden zullen meer eer krijgen. Ik stimuleer jongeren dan ook: neem je plaats in de gemeente in. Niet ondanks je homo-zijn, maar mét je homo-zijn. Voor veel homoseksuele jongeren is dat een eye-opener.”
Sommige homoseksuele jongeren hebben het idee dat gemeenteleden hem of haar als een vijand zien. „Ik sprak eens een jongen die ervoor koos alleen te blijven”, vertelt Van Wijngaarden. „Maar ze vertrouwden hem niet. Hij zal toch geen vertegenwoordiger van de homolobby zijn?”
Uit onderzoek blijkt dat homoseksuele jongeren bovengemiddeld meer problemen ervaren dan heteroseksuele jongeren. Ze hebben een minder goede relatie met hun ouders, spijbelen vaker, doen meer suïcidepogingen. Dat laatste geldt voor 9 procent van de homojongeren.
Van Wijngaarden constateert dat er meer openheid in kerken bestaat over het onderwerp homoseksualiteit. „Maar het gebeurt ook dat de kerkenraad van een gemeente met vijfhonderd leden niemand kent die homo is. Toch moeten er, statistisch gezien, twintig zijn. Drie à vier procent van de bevolking is homoseksueel. Dus reken maar uit hoeveel dat er in uw gemeente zijn.”
Een deelnemer aan de cursus zegt dat veel homoseksuelen niet voor hun geaardheid durven uit te komen. Daarom denken kerkenraden vaak dat het percentage homoseksuelen in hun gemeente veel lager ligt dan het landelijke gemiddelde. Een ander: „Zelfs al is het er maar één – ook daar zou de kerk oog voor moeten hebben.”
Van Wijngaarden adviseert homojongeren open te zijn over hun geaardheid. „Het niet verplicht om te praten, maar ik raad jongeren dat wel aan om te doen. In mijn tijd kon je het nog voor je houden, maar nu komt er zoveel op homo’s af. Zwijgen brengt een groot stuk eenzaamheid met zich mee. Je wordt niet gekend.”
Hoe kunnen kerken signalen van homoseksuele leden opvangen? „Ga niet te veel af op mannelijk of vrouwelijk gedrag. Daarin kunnen we ons gemakkelijk vergissen. Belangrijker dan signalen opvangen is signalen uitzenden. Laat merken dat je er voor hen bent, maak homoseksualiteit bespreekbaar, doe voorbede, besteed er aandacht aan op jeugdverenigingen. Geef als kerkenraad het signaal af: we zijn ermee bezig. Homo’s pikken zulke signalen op.”
Van Wijngaarden vindt het „niet raar” dat sommige mensen homoseksualiteit „vies” vinden. „Ons beeld wordt vooral door de media bepaald. In veel gezinnen komt homoseksualiteit een keer per jaar aan de orde: als de Gay Parade op televisie te zien is. Dan spreekt pa zijn walging uit, terwijl zijn zoon misschien homoseksueel is en daar niet voor durft uit te komen – en ook nooit op zo’n boot zou willen meevaren.”
Homoseksualiteit betekent niet perse „seks hebben”, benadrukt Van Wijngaarden. „Het is ook je aangetrokken voelen tot een ander, je bij hem of haar op je gemak voelen. Vriendschap tussen homo’s mogen we niet vies vinden. Dat moeten we erkennen en benoemen.”
Bij homoseksuele jongeren komt vaak de vraag op hoe ze christen kunnen zijn. „Niemand is christen geworden door een bepaald standpunt te huldigen. Je kunt alleen christen zijn door je over te geven aan Jezus Christus. Misschien hebben we homoseksuele jongeren te veel het idee gegeven: je kunt alleen christen zijn door Jezus te kennen én een bepaald standpunt over homoseksualiteit te hebben. Niet dat dat laatste onbelangrijk is, maar het komt op de tweede plaats.”
Van Wijngaarden onderscheidt verschillende fases in de begeleiding van homoseksuele jongeren. De eerste is dat ze homoseksuele gevoelens leren „herkennen en erkennen.” Daarna is „positieve waardering” belangrijk: „Ook als homo ben ik schepsel van God.”
Een volgende stap is volgens hem acceptatie. „Ik mag of kan als homo door het leven.”
Homo’s hebben soms de neiging in een slachtofferrol te kruipen, aldus Van Wijngaarden. „Soms geeft de gemeente daartoe ook aanleiding. Maar je bent zelf verantwoordelijk voor hoe je met homoseksualiteit omgaat ten opzichte van God en de omgeving.”
Wat moet je wel en niet doen in het pastoraat aan homoseksuele jongeren? Volgens Van Wijngaarden in ieder geval niet „om de hete brij heen draaien” of „veronderstellen dat dat het misschien wel overgaat.” Beter is om het verhaal van een jongere serieus te nemen, te luisteren en het gesprek aan te gaan. „Liefdevol, open, uitnodigend, verstandig, relaxt en eerlijk.”
Van Wijngaarden zette vijf verschillende visies op homoseksualiteit op een rijtje. Hart van Homo’s werkt vanuit de visie dat God bij de schepping homoseksuele gevoelens niet heeft bedoeld. „Maar daarom hoeven ze nog niet zondig te zijn. Je mag ze accepteren, beleven en uiten, maar alleen niet in een seksuele relatie. We delen die visie met homoseksuele jongeren, maar geven hun wel de ruimte om zelf tot een afgewogen keuze te komen.”
In reformatorische kringen leeft volgens hem sterk de gedachte dat homoseksuele gevoelens zondig zijn. „Ik spreek liever over de gebrokenheid van de schepping, of dat het „je kwestie” is. Het is niet bij voorbaat slecht dat je als man op een andere man valt. Je gaat pas een grens over als je de ander begeert, zoals Mattheüs 5:27 en 28 zegt.”