Zuivere koffie voor rechtvaardige prijs
De VN-organisatie voor handel en ontwikkeling Unctad hield vorige week in Sao Paulo haar elfde conferentie. In het Westen wordt deze organisatie vaak weinig serieus genomen. Echte zaken worden gedaan in de WTO. Maar ontwikkelingslanden zien de Unctad als hun club. Samen met de Unctad hebben ze in de jaren ’70 gevochten voor een mondiaal beleid ter ondersteuning van hun exportprijzen. Dat is niet gelukt. Vanaf de jaren ’80 zijn de wereldmarkten voor tropische landbouwproducten zoals koffie en cacao volledig geliberaliseerd. De prijzen zijn sinds die tijd met meer dan 75 procent gedaald.
De enorme prijsval heeft ontwikkelingslanden bevestigd in hun overtuiging dat vrijhandel leidt tot lage prijzen voor hun producten. Dat was ook de reden waarom ze destijds een internationaal stelsel van prijsondersteuning wilden. Dat kon door internationale goederenovereenkomsten met quotaregelingen en buffervoorraden te sluiten. Voor koffie, cacao en suiker bestonden die al, en daar zouden andere bij moeten komen. Maar in plaats daarvan zijn de bestaande overeenkomsten onderuitgegaan. De crisissituatie bij de tropische exportgewassen heeft geleid tot verarming van boeren en bodems in ontwikkelingslanden.
Genoeg
Van verschillende kanten wordt nu opnieuw nagedacht over een internationaal prijsbeleid voor deze producten. Kenia, Uganda en Tanzania hebben dit op de agenda van de WTO gezet. Anders dan veel politici en economen denken, zijn zelffinancierende, marktconforme systemen voor de ondersteuning van prijzen zoals die van koffie heel wel mogelijk. Het probleem zit in de politiek, niet in de economie!
Zeker bij voedselproducten is het noodzakelijk is om te denken vanuit het idee van de ”economie van het genoeg”. Prof. B. Goudzwaard en anderen bepleiten dit al jaren voor de algemene economie, maar dit geldt nog veel sterker voor de agrarische economie. Het oude denken in termen van ongebreidelde groei loopt in de landbouw echt vast. De problemen met tropische producten zijn er bij uitstek het voorbeeld van.
Een tweede belangrijke gedachte is die van de rechtvaardige prijs. ”Rechtvaardig” kan heel sterk in ethische of morele zin worden uitgewerkt. Het is ook mogelijk het begrip te vertalen als recht doen aan de economische belangen van producenten en consumenten. Het komt er dan op neer dat datgene waar behoefte aan is tegen een kostendekkende prijs moet worden beloond. Immers, de arbeider, en dus ook de boer, is zijn loon waardig. Het toepassen van het beginsel van de naastenliefde in de economie dus.
Hypocriet
Die beide gedachten combinerend, kom je uit op een systeem van productiebeheersing waarbij de omvang van het aanbod afgestemd wordt op een lonende productie. Boeren krijgen dan productiequota die nationaal en gedeeltelijk ook internationaal kunnen worden verhandeld. In de EU hebben we bij de zuivel en de suiker al jarenlang goede ervaringen met een soortgelijk systeem. Het flauwe is alleen dat de ontwikkelingslanden niet op eigen houtje zo’n systeem mogen invoeren. Daarvoor moeten ze eerst ’toestemming’ van de westerse landen hebben en die krijgen ze niet. Is dat niet hypocriet? Trouwens, hebben de westerse landen ooit aan de ontwikkelingslanden toestemming gevraagd voor hun suiker- en zuivelbeleid?