Herdenking watersnood: Zee ontnam Krijn Flikweert bijna hele familie
Zijn vader werd 58, moeder 52, broer Giljam 15, zus Cornelia 12. Ook een oom, tante en neef kwamen in 1953 om. Na de watersnood had Krijn Flikweert alleen broer Piet nog over. Diepe wonden. „Ik heb de kracht van God ontvangen om door te gaan.”
Krijn Flikweert was leerling van de reformatorische kweekschool in Krabbendijke en daardoor overleefde hij de ramp die de Nederlandse kust 65 jaar geleden teisterde. De stormvloed die ruim 1800 levens nam.
Dat werd donderdagmorgen in aanwezigheid van prinses Margriet –als erevoorzitter van het Rode Kruis– herdacht bij het monument naast het Watersnoodmuseum, gevestigd in de vier caissons die bij Ouwerkerk in 1953 het laatste dijkgat dichtten. En Flikweert sprak. „Tot de dag van vandaag voel ik het smartelijke verlies, maar ik heb altijd houvast gevonden in het christelijk geloof.”
Het is guur, winderig, nat, maar er staan honderden belangstellenden op de plaats waar eind 1953 met het afzinken van vier caissons het laatste dijkgat werd gedicht. Overlevenden, nabestaanden, veel jongeren ook. Ze luisteren naar sprekers die in woorden proberen te vatten wat onbevattelijk was. „Het water had alles wat vertrouwd, herkenbaar en veilig was onherroepelijk veranderd”, zegt burgemeester Rabelink van Schouwen-Duiveland. „De spreekwoordelijke veilige haven was binnen 48 uur een ontembare zee”, beschrijft de Zeeuwse commissaris van de Koning, Polman, de gevolgen van storm en springtij. „Wonden werden geslagen.”
Diepe wonden. De 11-jarige Ezra Schouls uit Kerkwerve, winnaar van de gedichtenwedstrijd op de basisscholen van Schouwen-Duiveland, leest zijn gedicht over angst, ijskoud water, oorverdovend lawaai, de stijgende zee, de vlucht naar het dak, over golven die alle herinneringen meenamen. Nachtmerrie in het rampgebied.
Krijn Flikweert was op 30 januari 1953 plotseling nog even thuis geweest, in Nieuwerkerk, en had alle gezinsleden gesproken die hij nog geen twee dagen later zou verliezen. ’s Zondags was hij druk met dweilen en bezems om de eetzaal van het jongensinternaat aan de Oosterschelde te ontdoen van water en slik. „We hadden trek in de zondagse soep.”
Niets wist hij van de rampspoed die zijn geboortedorp en zijn ouderlijk gezin trof. „Het polshorloge van broertje Giljam is die middag om kwart voor vier stil blijven staan.” Toen de zee zijn jonge leven nam. „Piet en ik zijn op wonderbaarlijke wijze gespaard gebleven.”
Na een trompetsignaal daalt stilte over het land. Hoofden buigen zich, slachtoffers worden herdacht. Dan klinkt het Wilhelmus. Staatssecretaris Van Veldhoven en Deltacommissaris Kuijken leggen de eerste krans. Meerdere bloemstukken volgen, van de gemeente, de provincie, van landen die destijds hulp boden. Ter gedachtenis.
De zon breekt door als ooggetuigen en scholieren ”een zee van bloemen” leggen, 1836 stuks, symbolisch voor het –geschatte– aantal slachtoffers uit Zeeland, Zuid-Holland, West-Brabant en Texel. In het museum spreekt prinses Margriet even later met hulpverleners en ooggetuigen van de ramp.
Lees meer achtergronden in ons thema over de watersnoodramp.