Speuren naar herten op de hellingen van de Zwitserse Alpen
Beloven kan ze het niet. Maar de kans is groot dat we onderweg herten, gemzen en wellicht bergmarmotten zien, verzekert gids Anna Mathis. Speuren dan maar langs de berghellingen, hier in de Zwitserse Alpen.
We zijn deze septemberochtend halverwege de weg tussen Scuol en S-charl gestart. Hier, in het Unterengadin in het oostelijke kanton Graubünden, is een van de ingangen van het Zwitsers Nationaal Park.
Gelukkig is de weg naar S-charl begaanbaar. Anderhalve maand geleden was het een ander verhaal. Modderstromen zorgden er in een mum van tijd voor dat de rijroute op veel plekken niet meer te gebruiken was. Zo’n twintig mensen zaten ingesloten. Er waren twee weken nodig om de weg weer vrij te maken. En nog steeds zijn de werklui overal bezig. „We hebben vaak een te romantisch beeld van de natuur”, zegt Mathis. „Tegen zulk natuurgeweld kun je je niet beschermen.”
Sneeuw
Deze mooie ochtend is er echter geen vuiltje aan de lucht. Op ruim 1600 meter hoogte starten we onder een blauwe hemel met de voettocht. Het is hier in de Val Mingèr 5 graden. In de verte ligt de Piz Madlain, aan de andere kant de Piz Pisoc; beide zo’n 3100 meter hoog. De sneeuw op de toppen is vanuit de verte te zien.
Gele paaltjes wijzen de route. ”Verboden de weg te verlaten”, waarschuwt direct een bordje. Zwitserland is trots en zuinig op z’n nationaal park (zie kader). Dit reservaat is al sinds 1914 beschermd gebied en daarmee het oudste nationale park van de Alpen. Hier mag de natuur haar gang gaan.
Voordat het gebied als reservaat werd aangewezen, werd hier mijnbouw gepleegd. Mathis wijst naar de donkere grond: kolen. Ook ijzererts en zilver werden hier gewonnen. Een complete industrie. Hele stukken bos werden ervoor platgebrand. Mathis roemt degenen die honderd jaar geleden „zo gepassioneerd” waren om hier weer een natuurgebied van te maken.
Diepe geul
Onderweg zijn de gevolgen van de recente modderstromen overal te zien. Takken, ontwortelde bomen, grote stenen, grind en gruis: het water heeft alles meegesleurd. Waar eerst een stroompje in een bedding van 10 meter liep, stond het water ineens 20 meter breed. „Hier”, wijst de gids bij een boom langs het beekje, „tot 2 meter hoog stond het water. In één uur tijd was het stroompje een diepe, brede geul.”
We komen op een alpenweide. Het gras is keurig kort, alsof er gisteren een grote gazonmaaier overheen is gegaan. „Het werk van de herten”, weet Mathis. „Die komen hier ’s nachts en grazen alles af.” Er moeten er in dit gebied in de zomer zo’n 3000 lopen. In de winter vertrekken de herten echter, naar lager gelegen gebieden. Steenbokken en gemzen blijven wel op deze hoogte.
Sensatie
Als we bij de ingang van de Val Foraz komen, doemt links een overhangende rotsformatie op. „Als je goed kijkt, zie je er een heksenkop in”, wijst de gids. „Helemaal geërodeerd in de loop der eeuwen.”
Ineens staat ze stil. „Hoor eens: burlen!” Snel pakt Mathis de telescoop uit haar rugzak en stelt de apparatuur op. Ze speurt de berghelling rechts af. Met het blote oog is er niets te zien. Maar dan roept de gids opgewonden: „Ik zie ’m!”
We mogen ook kijken door de lens. Inderdaad, tegen de achtergrond van de ruige rotswand is een hert te zien. Z’n kop in de wind. Het geluid dat diep uit z’n keel komt, is op onze plek te horen.
Even later heeft Mathis ook twee gemzen ontdekt. Sensatie. Hier doe je het voor.
Winterslaap
Na een kleine 5 kilometer te hebben gelopen, komen we bij de boomgrens. Het is hier boven de 2150 meter. Het naaldbos is overgegaan in lage begroeiing van de alpenden. De gids vertelt een verhaal over de lokale vogel die het zaad van de alpenden in z’n keel meeneemt en in de grond verstopt voor het nageslacht. Intussen wijst ze op de hertenkeutels. Hier zijn ze dus recent nog geweest.
Dan zijn we bij het verste punt van onze tocht: een afgezette rustplaats. De sneeuw op de berghellingen lijkt dichtbij. Het is hier, met een stevige bries, dan ook koud; bijna bij het vriespunt.
Met de verrekijker speuren we rechts weer de berghellingen af. Ja, drie herten spotten we.
Ineens spitst Mathis haar oren. „Ik hoor de bergmarmot!” Ze richt de kijker op het gebied achter ons. En jawel, daar lopen er een paar rond een hol. Knaagdieren van zo’n 50 centimeter lang.
De alpenmarmot leeft in een familiegroep in een uitgebreid gangenstelsel, weet de gids. We hebben geluk, want vanaf oktober houden de dieren een winterslaap van zeven maanden.
Verrassing
De terugweg gaat snel. Intussen zijn de wolken de bergvallei binnengetrokken en begint het een beetje te regenen. Nu pas realiseren we ons dat we bij de klim op de heenweg geluk hebben gehad met die stralend blauwe lucht.
Nog een paar keer staat Mathis stil. Ze heeft iets gezien op de hellingen links in de verte. En iedere keer blijken er inderdaad herten of gemzen te lopen.
Ze heeft nog één verrassing. Een paar jaar geleden zijn in dit gebied de beren teruggekomen. De laatste was aan het begin van de 20e eeuw gedood. Sindsdien waren ze weg. Maar de bruine beer is terug in de Alpen. En het dier is hier gesignaleerd, in het voorjaar.
We griezelen bij de gedachte dat we een beer op ons pad zullen krijgen. Maar Mathis stelt ons gerust: „Ze zijn ongevaarlijk.”
Zwitsers Nationaal Park
Het Zwitsers Nationaal Park ligt in het oosten van Zwitserland, bij de grens met Italië. Het gebied, dat een oppervlakte van 170 vierkante kilometer heeft, is voor een derde bedekt met bos. In het park komen vele duizenden planten en dieren voor. In het reservaat, het grootste beschermde gebied van Zwitserland, geldt een strikt regime: vuur maken en overnachten zijn verboden, er mag alleen op de paden gelopen worden. In het dorpje Zernez bevindt zich een bezoekerscentrum, het Nationalparkhaus. De weg door het reservaat leidt over de Ofenpas naar Zuid-Tirol in Italië.