Onstuitbare drang naar avontuur
Hij was persoonlijk adjudant van koningin Wilhelmina en huisvriend van koningin Juliana en prins Bernhard. Koningin Beatrix dichtte hem bij haar inhuldiging de ceremoniële rol van koning der wapenen toe. Op speciaal verzoek van kroonprins Willem-Alexander en prinses Máxima woonde hij afgelopen zaterdag de doopplechtigheid van prinses Catharina-Amalia bij. Oud-verzetsstrijder mr. Erik Hazelhoff Roelfzema (87) is orangist in hart en nieren. De toewijding aan het hof vormt, samen met een onstuitbare drang naar vrijheid en avontuur, een rode draad in zijn veelbewogen leven. Terugblikkend: „Ik heb me nooit in een hokje laten opsluiten.”
Bijna geruisloos verschijnt de Soldaat van Oranje in de serre van zijn stamkroeg, droomhotel De Hoefslag in Bosch en Duin. Met een glimlach op het gelaat stapt hij een terrasje van marmer op, dat wordt omgeven door lauriergebladerte. Zijn gestalte is tenger, maar heeft een superieure uitstraling, de ogen zijn helder als glas. Hij steekt zijn hand uit voor een begroeting. „Noem mij gerust Erik”, stelt hij voor. „Doe wat je plezierig vindt.”
Samen met echtgenote Karin is de oud-verzetsman voor enkele weken terug uit Hawaï. Naar gewoonte brengt hij veel tijd door in de lommerrijke omgeving van Soesterberg, niet ver van het paleis van zijn oude vriend Bernhard. Tussen de bedrijven door vindt hij ruimte voor een vraaggesprek, maar niet voordat hij zijn licht over de krant heeft opgestoken bij een kennis die lid is van een vereniging voor reformatorische wijsbegeerte. Een maand geleden mailde hij vanuit het tropische eiland in de Stille Oceaan: „Leest u mijn boek. Dan weten we van elkaar welk vlees we in de kuip hebben.”
Mr. Siebren Erik Hazelhoff Roelfzema (1917, Soerabaja) hoort tot de moedigsten van het Koninkrijk der Nederlanden. Met nog een twintigtal verzetsstrijders en veteranen is hij drager van de Militaire Willemsorde, de hoogste onderscheiding die iemand in oorlogstijd kan ontvangen. Zijn leven is een aaneenrijging van avontuurlijke gebeurtenissen en kent naast vele hoogten ook talrijke diepten. De meeste heeft hij in de jaren zestig opgetekend in een boek dat uitkwam onder de titel ”Soldaat van Oranje”. Meer dan 1,2 miljoen exemplaren gingen over de toonbank.
Hazelhoff stak in 1942 de Noordzee over om vanuit Engeland in verzet te gaan tegen de Duitse bezettingsmacht. Hij was toen Leids student in de rechten en had enige maanden aan boord van een Katwijkse kotter werkervaring opgedaan. Vanuit Londen gaf Hazelhoff samen met Peter Tazelaar en Chris Krediet leiding aan speciale missies naar het strand van Scheveningen. In het donker van de nacht zette hij, pal tegenover een commandopost van de nazi’s, geheime agenten af of bracht hij zendapparatuur voor het georganiseerd verzet aan land. Ooit kroop hij door het oog van de naald, toen hij gestoken in Engels uniform de boulevard opging en naar een telefooncel wandelde om zijn vriend te waarschuwen voor verraad. Op de terugweg stond hij oog in oog met een SD’er. Hazelhoff liep door, kaarsrecht voor zich uit kijkend. Er gebeurde niets.
Toen het werk onder commando van de mariniers kwam te staan, besloten Hazelhoff en zijn vrienden Londen te verlaten. Zij meldden zich aan bij de RAF, waar zij werden klaargestoomd voor het uitvoeren van grootschalige bombardementen op steden in Duitsland. Hazelhoff deed mee aan 72 aanvallen, waarvan 25 op Berlijn. In zijn Mosquito doorstond de vliegenier talloze beschietingen van nachtjagers en luchtdoelgeschut. Meermalen zag hij de dood in de ogen.
Koningin Wilhelmina had veel met Hazelhoff op. Begin 1945 verkoos ze hem tot haar persoonlijk adjudant. Onvergetelijk voor Hazelhoff was de terugreis naar Nederland. Bij aankomst bood hij haar hulpvaardig de hand, maar de koningin negeerde die volledig en stapte op eigen houtje het vliegtuig uit om voet op vaderlandse bodem te zetten.
Na anderhalf jaar hield Hazelhoff het hof voor gezien. Hij week uit naar Amerika en ging vol goede moed de „nieuwe tijd” in. Een turbulent leven volgde. Hij was toneelknecht in Hollywood, voerde een levensgevaarlijke opdracht uit voor onafhankelijkheidsstrijders van de Zuid-Molukken, richtte een groot televisiebedrijf op en overleefde als directeur van Radio Vrij Europa een aanslag van communisten.
Volgens een peiling van een Nederlandse omroep hoort u tot de grootste Nederlanders aller tijden. Wat doet u dat?
„Niks.”
Zegt elke held.
„Ik meen het. Bij elke kerel met een Militaire Willemsorde moet je bedenken dat er zeker twintig anderen zijn die hetzelfde hebben gedaan en dat er zeker honderd zijn die er ook toe in staat waren, maar de kans niet hebben kregen. Je moet niet alleen je nek uitsteken, je moet ook geluk hebben. Iemand moet het gezien hebben, het liefst een generaal. Daarom zijn medailles in oorlogstijd in zekere zin oneerlijk.”
Beschouwt u zichzelf als een held?
„Ik heb aan het woord eerlijk gezegd een geweldige hekel. Het werd tijdens de oorlog ook nooit gebruikt. Een complex aan omstandigheden hebben mij gemaakt zoals ik ben. Van het één kwam het ander.”
Dat klinkt alsof het u allemaal is overkomen.
„Kijk, je moet natuurlijk niet bang zijn. Het moet wel heel zonderling lopen als je van nature bang bent en je toch de Militaire Willemsorde krijgt. In moeilijke situaties helpen twee dingen mij: het gevoel dat ik erdoorheen kom én het gevoel dat ik net zo goed ben als een ander.”
Waar haalt u dat vandaan?
„Ik heb een gelukkige jeugd gehad. Ik heb gemerkt dat mijn ouders echt van mij hielden. Dat geeft je zelfvertrouwen. Dat is iets heel moois. Wat ik ook merkte, was dat ik mijn vriendjes in veel dingen de baas was.”
Hoe belangrijk is zelfvertrouwen?
„Het verschil tussen hebben en missen scheelt een heel leven. Je kunt het niet leren. Het wordt je meegegeven door de manier waarop je wordt behandeld: met liefde, vriendschap en respect.”
Nooit ogenblikken van vrees gehad? Ook niet toen u in vijandelijk gebied in Scheveningen op sjouw was met een zender voor een geheim agent?
„Natuurlijk zijn dat momenten geweest waarop ik ’m heb zitten ’kieren’. Maar nooit zo dat ik dacht: ik stop ermee. Nogal wat mensen hebben gezegd: Wat u deed, zou ik niet hebben gedurfd. Dan zeg ik: Dat weet je pas als je zelf in vergelijkbare omstandigheden zit. Er zijn mensen die tot hun eigen verbazing tot alles in staat blijken te zijn.”
Zoals u?
„Wis en waarachtig. Vliegend over een doel in Duitsland heb ik mezelf wel eens de vraag gesteld: Waarom ga je alsmaar door? Dat komt omdat ik de overtuiging heb dat je nooit meer iets goeds zult doen als je, als het er echt om spant, er één keer tussenuit knijpt.”
Hoe ziet u aan iemand of hij geschikt is voor een riskante operatie?
„Intuïtief lukt het mij altijd om een goede inschatting van mensen te maken. Soms heb ik mensen die ik nauwelijks kende geweldig belangrijke dingen toevertrouwd. Ik heb me er nooit mee in de vingers gesneden.”
Waar let u op?
„Nergens op. Ik voel het. Een mens is zo gecompliceerd, dat ik niet in algemene zin kan spreken over wat in iemand mij geruststelt. Openhartigheid en eerlijkheid vind ik leuk. Ook een zekere mate van roekeloosheid.”
Roekeloosheid?
„In die zin, dat je niet alles van tevoren afweegt voordat je een besluit neemt. Doe gewoon wat in je opkomt. Vaak valt de afloop geweldig mee. Ooit schreef ik dat prinses Irene er iets van heeft. Zij reageerde verbaasd. Ik legde haar uit dat ik het als compliment bedoelde. Ik heb haar overtuigd, denk ik, want sindsdien spreken we over onze band van roekelozen.”
U was twee jaar persoonlijk adjudant van koningin Wilhelmina. Welke indruk houdt u aan haar over?
„Een tedere. Wilhelmina was keihard, maar ook uiterst gevoelig. Ik heb groot respect voor haar. Niemand had het Nederlandse volk zo lief als zij. Die liefde werd mede door de geschiedenis geïnspireerd. Dat hebben overigens alle Oranjes. Hun historisch besef is groot. Willem van Oranje is voor hen een onmiskenbaar oriëntatiepunt.”
Was koningin Wilhelmina een vrome vrouw?
„Over religiositeit spraken we nooit. Het enige wat ik me herinner, is dat er kort na de bevrijding een geestelijke langskwam die de koningin aanbood om haar dominee te worden. Kapitein Hazelhoff, zei ze, ik kan heus wel zelf met God overweg, daar heb ik geen tussenpersoon voor nodig. Van tijd tot tijd voerden we gezellige gesprekken. Die waren zelden diepzinnig van aard. Daarvoor was de afstand tussen ons te groot.”
Over het democratisch gehalte van koningin Wilhelmina leven bij historici als Cees Fasseur de nodige vragen. Hoe ziet u dat?
„Het ideaal van Wilhelmina was door haar volk als gelijke te worden beschouwd. Toen ik vertrok als adjudant, voegde ze mij toe: Ik vind het bijzonder vriendelijk dat u zolang met een oude vrouw hebt willen optrekken. Dat getuigt naar mijn oordeel van deemoed en eenvoud.
Wat Wilhelmina in de oorlogstijd zo aansprak, was dat onder verzetsmensen verschillen wegvielen. Zij wilde af van partijzucht. Niet omdat ze uit was op persoonlijke macht. Welnee, dat heeft ze nooit gewild.”
Ziet u overeenkomsten tussen koningin Wilhelmina en kleindochter Beatrix?
„Vooral in hun zelfverzekerde manier van doen lijken ze op elkaar. Beiden zijn nogal formeel, Beatrix soms een tikkeltje te, lijkt mij. Maar ze is tegelijk van een formidabele statuur. Een innemende vrouw.”
Volgend jaar zit Beatrix een kwarteeuw op de troon. U was de man die destijds, als koning der wapenen, declameerde: „De Koningin is ingehuldigd, leve de Koningin.” Hoe typeert u haar regeerstijl?
„Koningin Beatrix koos mij bij de inhuldiging uit voor de rol van koning der wapenen, in vroeger dagen een beschermer van nieuw aangewezen, maar nog niet ingehuldigde koningen. Ik vond dat een prachtig cadeau. Een typering van haar regeerstijl kan ik moeilijk geven. Ik heb al die tijd in het buitenland gewoond. Onze persoonlijke verstandhouding is uiterst vriendschappelijk. Als ik in Nederland kom, ga ik altijd even een uurtje bij haar op de thee. Ze heeft een prachtig gevoel voor humor. Je kunt echt met haar lachen.”
Ziet u haar spoedig plaatsmaken voor kroonprins Willem-Alexander?
„Ik zie Beatrix, die geweldig gezond is en die een geweldig stel hersens heeft, de komende tien jaar nog niet aftreden. Zij zal de jongens met hun vrouwen en kinderen de tijd willen geven om samen op te groeien.”
Prins Bernhard is uw persoonlijke vriend. Wat betekent hij voor u?
„Hij is een fantastische vriend. Zijn sterke punten zijn: vriendschap en loyaliteit. Prins Bernhard heeft zich diverse keren voor mij ingezet. Toen ik op de Filippijnen in de problemen kwam wegens een solovlucht naar Ambon om bewijsmateriaal op te halen van de Indonesische agressie tegen de Molukkers, heeft hij me in Manilla uit de bak weten te houden. Hij betekent veel voor mij.”
Is de prins getergd door enkele hardnekkige roddels over zijn privé-leven?
„Over mensen als hij worden altijd dingen gezegd die niet waar zijn. En er zijn altijd wel jongens die dat willen opschrijven. Boeken met narigheden doen het goed. Bernhard is een man met vele menselijke eigenschappen. Je kunt je gemakkelijk in hem herkennen. Dat is zijn charme. Maar hij is niet perfect. Hij heeft niet altijd een scherp oordeel over mensen. Hij kan mensen te lang vertrouwen. Zeker in Nederland moet je daarmee oppassen. Een van de zwakheden van het Nederlandse volk is afgunst. Dat komt omdat we hier met zovelen boven op elkaar zitten.”
De relatie tussen het Koninklijk Huis en de pers is moeizaam. Wat is volgens u de oorzaak?
„Het punt is dat de Oranjes niet zoveel Fingerspitzengefühl voor public relations hebben. Het wordt wel beter. En terecht. Vergeleken met Engeland heeft Nederland een Koninklijk Huis om trots op te zijn. Ik ken de jonge prinsen: stuk voor stuk intelligente, goedopgevoede kerels met oog voor een ander.”
U publiceerde drie jaar geleden een autobiografie onder de titel ”Op jacht naar het leven”. Wat hebt u gevonden?
„Al jong had ik door hoe wonderlijk mooi de wereld in elkaar steekt. Maar ik had ook al jong door dat ik nooit zou uitvinden wie er nu achter zat. Grote filosofen hebben erover geschreven, maar zij zijn er niet uitgekomen. Vandaar dat ik heb besloten er geen tijd aan te spenderen.”
„Er valt voor mij niets te leren, wel te ervaren. Ik heb altijd een enorme honger gehad naar wat het leven heeft te bieden. Van jongs af heb ik beseft dat ik van alles maar een klein stukje zou zien. Toch heb ik meer ervaren van het leven dan veel anderen, ook omdat ik mij nooit in een hokje heb laten stoppen.”
In uw boek geeft u blijk van geloof in ’hogere wezens’.
„Absoluut. En ze zijn ontzettend goed voor mij.”
Zou het hogere zo hoog kunnen zijn dat het zich met mensen inlaat?
„Weet ik niet. Ik ben altijd dankbaar voor goede dingen. En volgens mij hoef je je weldoener niet te kennen om toch dankbaar te zijn.”
In uw boek noemt u de dood een zwarte prins. Bent u veel met de dood bezig?
„Niet echt, maar ik heb wel geaccepteerd dat de dood een keer komt. Je moet je erop voorbereiden.”
Hoe?
„Door ervoor te zorgen dat je je er bewust van bent en dat je de dood accepteert.”
Uw hoogste Weldoener zegt dat alleen het geloof in Jezus Christus redt van de dood.
„Een goede vriend, een echte christen, zegt wel eens: Erik, je moet je haasten, anders loopt het niet goed met je af. Dan zeg ik: Ik weet dat je er zo over denkt, ik denk er anders over. Ik sta er niet negatief tegenover, helemaal niet, zoals ik ook niet negatief sta tegenover het geloof van hindoes en moslims. Ik respecteer elk geloof, tenzij het wordt misbruikt voor onmenselijke doelen.”