Lichte daling van aantal abortussen
Het aantal abortussen is vorig jaar met 3 procent licht gedaald, van 34.168 in 2002 naar 33.159 in 2003. Dat blijkt uit nieuwe cijfers van de StiSAN, de overkoepelende organisatie van abortusklinieken.
De cijfers werden vanmiddag gepresenteerd op een symposium van de StiSAN in Amsterdam.
Drs. Mirjam den Boer-Neele, directeur externe betrekking van de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK), zegt blij te zijn met de daling van het aantal abortussen. „Maar wij verkeren nog niet in een juichstemming. Het aantal abortussen mag dan zijn gedaald, het zijn er nog altijd veel te veel.”
Opvallend in de cijfers is de daling van het aantal afgebroken zwangerschappen bij tieners. In 2003 lieten 4120 tieners hun zwangerschap beëindigen, tegenover 4420 in 2002.
De daling van het abortuscijfer kan verband houden met de afname van het aantal asielzoekers in Nederland. Eerder was een tegenovergestelde tendens zichtbaar; in de periode waarin het aantal asielzoekers in Nederland toenam, steeg ook het abortuscijfer. Deze stijging werd toegeschreven aan het feit dat asielzoekers vaak minder efficiënte anticonceptiemethoden gebruiken.
Ook in 2003 bleek het abortuscijfer het hoogst bij vrouwen tussen de 20 en de 24 jaar. Van elke 1000 vrouwen in die leeftijdsgroep lieten er vorig jaar 14 een abortus uitvoeren. Het aantal abortussen per 1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd bedroeg 3,6.
Het onderzoek maakte verder duidelijk dat van een algemene daling bij alle bevolkingsgroepen geen sprake was. Zo deed zich bij Antilliaanse vrouwen een flinke stijging voor: ruim 45 van de 1000 Antilliaanse vrouwen in de vruchtbare leeftijd lieten vorig jaar een abortus uitvoeren. Ook bij Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen -de traditionele allochtone vrouwen in Nederland- is het aantal abortussen gestegen. De meerheid van deze allochtone vrouwen in de abortusgroep is van de eerste generatie en dus geboren in het buitenland.
Mede door deze stijging zijn allochtone vrouwen met ruim 60 procent nog steeds flink oververtegenwoordigd in de groep vrouwen die een abortus laat plegen.
Voorlichting en preventieprogramma’s blijven voor die groepen noodzakelijk, aldus de StiSAN.
In de cijfers is nog niet te zien dat het kabinet met ingang van 1 januari de anticonceptiepil uit het ziekenfonds heeft gehaald. Voor de StiSAN is dat reden de resultaten over 2004 met spanning af te wachten. „Mogelijk wordt dan pas zichtbaar wat die maatregel in de praktijk betekent”, aldus Yvonne Hazeveld van de StiSAN.
Volgens de abortusklinieken komt uit de landelijke abortusregistratie 2003 een positief beeld naar voren. „Wel moet opgemerkt worden dat de veranderingen klein zijn. Het is dus nog te vroeg om na een jaar al te spreken over een trendbreuk van de stijgende abortuscijfers”, aldus het rapport.
Behalve het cijfermateriaal werd op het congres ook een overzicht gepresenteerd van onderzoek in het buitenland naar de psychosociale gevolgen van abortus. Volgens Willy van Berlo van de Rugers Nisso Groep blijkt uit studies dat de meeste vrouwen geen grote psychische problemen zouden ondervinden na een abortus. Voorzover vrouwen na een abortus nog wel met problemen kampen, hangen die volgens het onderzoek vaak samen met eerdere emotionele moeilijkheden of gebrek aan steun van de omgeving.
„Ongetwijfeld zijn de bestaande gegevens goed geïnventariseerd”, zegt Den Boer-Neele van de VBOK. „Maar wat ik mis is een visie van de onderzoekers op de ingreep zelf. Natuurlijk kun je zeggen: Het is wetenschappelijk onderzoek met controleerbare en herhaalbare bevindingen. Maar zoals de onderzoekers zelf ook aangeven, spelen ideologische standpunten ten aanzien abortus per definitie een belangrijke rol. Bovendien is deze thematiek dermate complex dat je je kunt afvragen of de gevolgen wel onderzoekbaar zijn. Wil je daar echt iets over zeggen dan zou je vrouwen na een abortus eigenlijk nog jarenlang moeten observeren en volgen. Maar welke vrouw wil na zo veel jaar nog over zo’n ingreep praten?”