Openluchtmuseum schetst beeld van het dagelijks leven in de winter
Ook het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem kleurde de afgelopen dagen wit. Een passend decor voor de tentoonstelling ”(Over)leven in de winter”. Bezoekers krijgen er een beeld van het dagelijks leven in de winter in Nederland tussen 1850 en nu.
Op het voorplein staan twee ingesneeuwde auto’s. Uit een gele ANWB-praatpaal, inmiddels ook een museumstuk, klinken radioberichten die de sneeuwstorm van 25 november 2005 in herinnering roepen. Die veroorzaakte de destijds drukste avondspits in Nederland ooit: 802 kilometer file om 18.00 uur.
„We rekenden nu op een zachte winter”, vertelt Leendert van Prooije, wetenschappelijk medewerker en verantwoordelijk voor de winterexposities. „Daarom wilden we met die gestrande wagens bezoekers alvast in de stemming te brengen voor de tentoonstelling. Terwijl we daar de laatste hand aan legden, viel vorige week de eerste sneeuw.”
Het museum laat tot en met 21 januari vooral de sterke invloed van de winter, en dan met name het winterweer, op het dagelijks bestaan van de Nederlander zien. De winterblues is daar volgens Van Prooije een in het oog springend voorbeeld van. „Doordat het in herfst en winter minder licht is, hebben bijna 1,5 miljoen Nederlanders last van energiegebrek, lusteloosheid of depressiviteit. Onderzoekers uit Groningen kwamen in 1988 met de oplossing: een daglichtlamp voor thuisgebruik.”
Nieuw is zoiets niet. In het nagebouwde Groene-Kruisgebouw kon men in de jaren 50 terecht voor bestraling met een zogeheten hoogtezon. De bacteriedodende werking van het licht voorkwam infecties en genas luchtweginfecties, huidinfecties of steenpuisten, aldus de kruisverenigingen. Kinderen gingen in groepen onder de hoogtezon, anderen maakten individueel een afspraak om een half uurtje bestraald te worden. Wel met een donker brilletje op, omdat uv-straling de ogen beschadigt. Tot 1970 was het ook gebruikelijk dat kinderen levertraan slikten als de r in de maand zat.
Statussymbool
Veel plekken in het museum kregen een winters accent. Het Tilburgse tijdstraatje –vier woningen van 1870 tot 1970– toont de ontwikkeling van de kerstviering in rooms-katholieke kring: van witbrood tot fondue. Wat verderop klinkt met enige regelmaat de midwinterhoorn uit de Achterhoek en Twente.
De wintersport wordt eveneens belicht: aanvankelijk een statussymbool, later voor vrijwel iedereen haalbaar en betaalbaar. „Zoals elk modeverschijnsel werd het ingehaald door een volgende trend”, aldus Van Prooije. „Vanaf 2005 daalde het aantal wintersportvakanties en nam het aantal wintervakanties naar warme, zonnige oorden juist toe.”
Dat het winterweer behalve voor plezier ook voor ongemak kan zorgen, ondervonden de gemobiliseerde militairen die in 1914 met te weinig winterkleding aan de landsgrenzen lagen. Vrouwen breiden daarom massaal warme bivakmutsen, polsmoffen en kousen voor hen, zo is te zien.
Koud was het ’s winters ook in het daglonershuisje uit Nunspeet, een vast object van het museum. Veel werk was er dan niet; het was armoede troef voor de bewoners. Het wintermenu bestond grotendeels uit aardappels en brood. Onder de schouw hangt in elk geval nog een gevangen haas. Doordat op de gezondheidszorg voor armen werd bezuinigd, viel men terug op huismiddeltjes: saliemelk bij verkoudheid en uiensap bij oorpijn.
Buiten slapen
In het museum staat ook een boerderij uit het Gelderse Beltrum. Een voorvader van de bewoners schreef drie eeuwen geleden aan zijn landheer dat hij met zijn vrouw en vier kinderen „onder den blauwen hemel” moest slapen. Hij kon de pacht niet meer betalen en vroeg toestemming om een hut te mogen bouwen. Die groeide later uit tot het boerderijtje.
Het museum gaat niet voorbij aan de dagelijkse realiteit van daklozen in Amsterdam anno nu. In een steeg is de slaapplaats van Chahid en Peter nagebootst: stukken karton op de grond als isolatie, een warme jas en een slaapzak. „Ze slapen liever buiten dan binnen in een opvang. Voor je het weet heb je ruzie, een besmettelijke ziekte zoals tbc of last van ongedierte”, aldus Van Prooije. „Maar het allerliefste zouden ze gewoon weer in een eigen huisje willen wonen. Omdat ze de wereld graag duidelijk maken dat zij ook mensen zijn, vertellen ze hun verhaal in een videopresentatie.”