Zonder compromissen geen democratie
Compromissen zijn slap, waterig en een verzaking van principes. O ja? Met die framing moeten we oppassen. Zonder compromissen geen democratie. En die willen we, hopelijk, toch niet om zeep helpen?
Kunnen er in Den Haag minder compromissen worden gesloten? Ja hoor. Als we een ander kiesstelstel invoeren. De politicoloog Simon Otjes vertaalde in juni de uitslag van de laatste Kamerverkiezingen naar het districtenstelsel. Stel dat wij op 15 maart het Britse kiessysteem hadden gehad, met bijvoorbeeld 150 even grote districten…
In dat geval had, aldus Otjes, de VVD 108 (!) zetels binnengeharkt. Tja, dán zijn er geen compromissen meer nodig. Dan kan het liberale verkiezingsprogramma een op een worden overgezet in het regeerakkoord.
Natuurlijk, het is slechts een gedachtespinsel. En toegegeven, als kiezers en partijen van tevoren hadden geweten dat we dit jaar via een districtenstelsel werkten, hadden linkse partijen vast coalities gesloten, zodat Rutte beslist niet aan die 108 zetels was gekomen.
Maar toch… De exercitie van Otjes is een eyeopener. Laten wij het maar houden bij ons mooie, evenredige stelsel, met alle compromissen die erbij horen.
Ondertussen maakt het wel degelijk uit hoe de politiek met die compromissen omgaat. Drie valkuilen moeten worden vermeden:
- Jubelen over „de schoonheid van het compromis”, zoals ex-PvdA-leider Samsom een jaar geleden deed bij zijn vertrek uit de politiek. Hij sprak bijna lyrisch over „de kunst van het naar elkaar luisteren” en over oplossingen waarbij elk van de deelnemers een veer laat. Zo’n benadering is overdreven positief en laat de kiezer achter met de vertwijfelde vraag: „Maar mijn partij wilde aanvankelijk toch iets heel anders?”
Een compromis behoort de persoon die ermee akkoord gaat pijn te doen. En politici moeten die pijn met hun achterban delen. Zo vergeleek CU-leider Segers zijn instemmen met het afschaffen van de dividendbelasting met een meloen die hij had moeten doorslikken. Zeker, hij had het gedaan, omdat er in het regeerakkoord andere zaken tegenover stonden. Maar tegen heug en meug. Zo’n uitleg begrijpt de kiezer… Hopelijk.
Evenmin aan te bevelen is de strategie om van een eenmaal gesloten compromis enkele jaren later je nieuwe standpunt te maken. Het CDA had daar in het verleden een handje van. Zo’n aanpak leidt tot verwatering van je uitgangspunten en idealen. Terecht heeft de huidige partijleider Buma het „nieuwe CDA” gedefinieerd als een partij die „geen compromis sluit om het compromis.”
Ronduit onverstandig is het ten slotte om zelf wel degelijk concessies te doen aan je idealen, maar andere politieke groeperingen systematisch publiekelijk te beschimpen vanwege de door hen gesloten compromissen. Let wel, hier moeten we heel precies zijn. Met het bekritiseren van een concreet compromis is natuurlijk niets mis. Elke partij mag zeggen: „Ik zou dát compromis nooit gesloten hebben.” Maar het voortdurend in een kwaad daglicht stellen van het principe van compromissen sluiten, is laakbaar. Dat voedt het wantrouwen van kiezers en knaagt aan de wortels van onze democratie.
„Het parlement is een wereld van het compromis. Geen praktisch staatsman mag dit ooit uit het oog verliezen”, zei ARP-voorman Colijn. En SGP’er ds. Kersten zei het hem in 1922, zij het met kanttekeningen, na.
Wie zich tegen het compromis an sich keert, keert zich ook tegen de democratie, het politieke systeem dat –om met Winston Churchill te spreken– „de slechtst denkbare regeringsvorm is. Behalve alle andere, die we eerder uitprobeerden.”