De boer is terug in de Trêveszaal
Ontberen doet waarderen. Zeker in het geval van het ministerie van Landbouw. Na zeven jaar is het departement weer terug. Reikhalzend hebben boeren daarnaar uitgekeken.
Hun opluchting is extra groot omdat het niet boterde tussen hen en de laatste bewindspersoon die verantwoordelijk was voor landbouw, staatssecretaris Van Dam (Economische Zaken). „Ik zit hier niet voor de boeren”, zei de PvdA’er kort na zijn aantreden in 2015. Die uitspraak zette kwaad bloed.
Agrariërs en vissers voelden zich de afgelopen jaren sowieso vaak door de politiek in de steek gelaten. „Het slechte management van de fipronilcrisis door Van Dam zal ongetwijfeld de gedachte hebben versterkt dat de boeren, tuinders en vissers het zelf weer moeten doen”, denkt bestuurskundige prof. dr. J. de Vries, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij deed onderzoek naar landbouwpolitiek en -beleid en de cultuur op het departement. „Die crisis is een steuntje in de rug geweest voor de mensen die graag een eigen ministerie van Landbouw terug wilden zien.”
In de aanloop naar de Kamerverkiezingen in maart pleitten CDA, ChristenUnie en SGP voor een afzonderlijke landbouwminister. Premier Rutte legde vorige week in de regeringsverklaring uit waarom die bij de formatie is teruggekeerd: „Dat onderstreept het grote belang van de sector voor ons land als tweede landbouwexporteur ter wereld.”
Wat ook voor een eigen departement pleit, is dat de landbouwsector „vanwege zijn specifieke kenmerken sterk afhankelijk is van de overheid”, aldus De Vries. „Zowel op regionaal, nationaal als op Europees niveau.” Gelet op de invloed van Europa op de landbouw is vertegenwoordiging in Brussel op ministersniveau voor de agrarische sector van groot belang. Een aparte landbouwminister betekent daarnaast dat het beleidsterrein elke week fysiek wordt vertegenwoordigd in de Haagse ministerraad.
Al die argumenten ten spijt „geeft uiteindelijk niet een rationele analyse de doorslag bij het instellen van een ministerie”, weet De Vries, „maar de politieke rationaliteit van de getallen. Met vier coalitiepartijen heb je zestien ministers nodig om tot een evenwichtige en proportionele verdeling te komen. De fragmentatie in de politiek –meer partijen– levert dus ook een gefragmenteerder openbaar bestuur op – meer departementen.”
Dominant
Dr. ir. R. A. Jongeneel is blij dat er weer een zelfstandig ministerie van Landbouw is. In een opinieartikel in deze krant pleitte de docent landbouwpolitiek aan de Wageningen Universiteit daar al voor tijdens de kabinetsformatie. „Voedsel is te belangrijk om aan marktpartijen over te laten”, licht hij desgevraagd toe. „Dat wordt namelijk onderdeel van onszelf, van ons lichaam. Gezond voedsel is daarom een levensvoorwaarde en ook een punt van voortdurende aandacht en zorg. Voedselproductie verbindt ons bovendien met de aarde en raakt daarom direct het gebruik ervan en onderstreept de noodzaak tot zorgvuldig beheer.”
Zitten er ook nadelen aan een afzonderlijk landbouwdepartement? Jongeneel: „Als ik terugdenk aan de vorige periode zonder ministerie van Landbouw zie ik eigenlijk vooral voordelen.”
De Vries ziet wél een minpuntje: „Een nadeel is dat het sectorbelang te dominant kan worden.” Landbouw werd altijd een clientèle-ministerie genoemd, legt hij uit. „Het kwam zo sterk voor de eigen, agrarische sector op dat andere, meer algemene belangen zoals natuur en milieu minder serieus worden genomen.” Verenigd in het zogenoemd Groene Front bereidden boerenorganisaties, vakspecialisten in de Kamer en de minister en diens ambtenaren eensgezind het beleid voor en voerden het samen uit.
Die tijd, nuanceert de bestuurskundige echter meteen, is voorbij. „De banden tussen de sector en het ministerie zullen door het instellen van een eigen departement wel weer meer zichtbaar worden. Maar de innige relatie uit het verleden komt niet meer terug. Er zijn nu minder boerenkiezers en ze zijn minder goed georganiseerd dan vroeger.” Steeds meer boeren willen bovendien anders –lees: duurzamer– werken dan vroeger.
Het heropgerichte ministerie heeft daarnaast met een andere omgeving te maken, analyseert De Vries. „De aandacht voor postmateriële issues zoals gezondheid en dierenwelzijn is toegenomen. De maatschappelijke druk op de sector om duurzaam te produceren, is erg groot.”
D66, dat kritisch is over het oude, op productie gerichte landbouwbeleid, zit in het kabinet, vervolgt hij. „Vanuit de Kamer zal de PvdD het departement kritisch volgen. En ook het klimaatakkoord van Parijs vraagt het nodige van de landbouwsector.”
Wat de Wageningse onderzoeker Jongeneel betreft moet het nieuwe ministerie „niet louter een verlengstuk zijn ter verdediging van agrarische sectorbelangen.” Er zijn ook andere, maatschappelijke belangen, stelt hij, zoals milieu, duurzaamheid, dierenwelzijn, biodiversiteit en landschapsbeheer die hun plek moeten hebben.
Wel is overleg tussen agrarische ondernemers en de politiek belangrijk, benadrukt hij. „Beleidsmakers moeten goed weten hoe zaken in de praktijk werken en in de ontwikkeling van beleid daarmee rekening houden.”
Meeblazen
Dat er weer een ministerie van Landbouw is, betekent op zichzelf nog niet dat de agrarische sector dus een betere toekomst tegemoet gaat. Boeren krijgen van het kabinet-Rutte III de kans om met innovaties de landbouw een stuk duurzamer te maken, schreef bijvoorbeeld onlangs hoofdredacteur Geert Hekkert van de Boerderij. „Maar of dat gaat lukken, is allerminst vanzelfsprekend. Dat vergt een intensieve samenwerking tussen boeren, onderzoek, bedrijfsleven en overheid.”
De heroprichting van het ministerie leidt ook niet automatisch tot goed beleid. In zijn opinieartikel drong Jongeneel bijvoorbeeld aan op gedegen milieuregels, inzichtelijke voedselproductie en een landbouw die respectvol met dieren en natuur omgaat.
Hij heeft inmiddels het regeerakkoord gelezen. Dat stemt hem positief: „Het kabinet laat op meerdere punten zien dat het werk wil maken van een duurzamere economie en dat daarbij ook de agrarische sector zijn partij moet meeblazen.”
Alles staat en valt vervolgens wel met de invulling en uitwerking van de plannen, erkent hij. „Ik heb er vertrouwen in dat de goede slagen zullen worden gemaakt.”
Belangrijker nog dan een eigen ministerie is de persoon van de minister. Boerderijcommentator Hekkert stelde dat een „daadkrachtig regisseur” nodig is. Jongeneel heeft hoge verwachtingen van de nieuwe bewindsvrouw, Schouten. „Als boerendochter kent ze het gezinsbedrijf van binnenuit”, stelt hij. „Ze is een professionele en gedreven politica. Bovendien heeft ze een heel nieuw ministerie achter haar staan.”
De Wageningse docent is blij dat „in deze tijd, waarin heel wat keuzes zullen moeten worden gemaakt, een ChristenUnieminister van Landbouw daar inhoud aan mag geven. Ik wens haar daarbij veel wijsheid toe.”
Steeds een andere naam, soms een andere rol
Niet voor het eerst staat het ministerie van Landbouw weer op eigen benen. Evenmin voor het eerst draagt het departement weer de naam Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat is vaak anders geweest. Een korte geschiedenis.
Het departement wordt in 1905 ingesteld als ministerie van Landbouw, Handel en Nijverheid.
Het ministerie verliest zijn zelfstandigheid in 1923: het beleidsterrein Landbouw gaat naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. Later verkast het naar het ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid.
In 1935 komt er weer een apart ministerie van Landbouw en Visserij.
Twee jaar later, in 1937, wordt dat al weer ongedaan gemaakt; Landbouw wordt overgeheveld naar het ministerie van Economische Zaken.
Vanaf mei 1940 is er opnieuw een zelfstandig ministerie van Landbouw en Visserij.
Dat departement gaat in 1944 samen met het ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart op in het ministerie van Handel, Nijverheid en Landbouw.
Direct na de oorlog, in juni 1945, wordt het ministerie van Voedselvoorziening, Landbouw en Visserij ingesteld; in oktober 1945 krijgt dat de naam Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening. Uit de toevoeging ”Voedselvoorziening” blijkt dat het departement op dat terrein een belangrijke rol is toegedacht.
In 1959 verandert de naam weer in Landbouw en Visserij.
Natuurbeheer wordt in 1982 overgeheveld van CRM (Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk) naar Landbouw en Visserij.
Vanaf 1989 komt dit ook in de naam tot uitdrukking. Het kabinet-Lubbers III hernoemt het departement in 1989 tot ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Bij de formatie van het kabinet-Balkenende II (2003) wijzigt de naam in ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit omdat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit –en daarmee het toezicht op de voedselveiligheid– onder de verantwoordelijkheid van LNV komt te vallen.
Het departement verliest zijn zelfstandigheid in 2010. Vanaf dat moment tot 2012 maakt het beleidsterrein Landbouw deel uit van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van 2012 tot 2017 van het ministerie van Economische Zaken. In beide periodes is een staatssecretaris politiek verantwoordelijk voor het landbouwbeleid.
Bij de kabinetsformatie van Rutte III in 2017 besluiten de vier coalitiepartijen het ministerie weer op eigen benen te zetten. Het directoraat-generaal Agro en Natuur wordt daartoe losgemaakt van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
„Als minister mede zorg dragen voor schepping”
Boeren, tuinders en vissers perspectief bieden – dat doel heeft minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zich gesteld. Vijf vragen aan de bewindsvrouw.
Waarom is er weer een apart ministerie van LNV?
„Dit kabinet wil de economische positie van onze tuinders, vissers en boeren verbeteren. Dat boeren de ruimte krijgen om een eerlijke boterham te verdienen, binnen de natuur- en milieunormen. Onze land- en tuinbouwsector staat voor grote uitdagingen: de productie hoog houden én meewerken aan de klimaatdoelen.
Landbouw en visserij zijn onlosmakelijk met natuurbeheer verbonden; het gaat over wat groeit en bloeit. Boeren spannen zich in voor weidevogels of zaaien akkerranden in met bloemen. Aan de randen van de natuurgebieden is het soms nodig en zijn er kansen om anders te boeren: met veel zorg voor de natuur, het klimaat, het water en de bodem.
Steeds meer mensen willen dat hun eten op een veilige en duurzame manier geproduceerd wordt, met respect voor dier, milieu en natuur. Maar zij willen ook graag betaalbaar eten. Om het aanbod van duurzamer voedsel te vergroten voor een eerlijke prijs, is innovatie in de hele voedselketen essentieel.
Ik kan op deze plek als minister mede zorg dragen voor de schepping die ons is toevertrouwd. Dat is een eervolle opdracht waar ik mij de komende jaren voor ga inzetten. Een aparte minister van LNV onderstreept dat belang van de agrarische sector en de natuur voor Nederland en kan ook makkelijker opkomen voor dat belang, zowel internationaal als in de Trêveszaal.”
Betekent de terugkeer van het ministerie van LNV ook een terugkeer naar de tijd van innige samenwerking tussen politiek en agrarische sector,het zogenoemde Groene Front?
„De landbouw staat voor een aantal flinke opgaven, zoals de klimaatverandering, de zorg voor de natuur, de kwaliteit van ons voedsel en gezondheid van mens en dier. Samen met alle partijen wil ik kijken welke knelpunten er moeten worden opgelost op de korte termijn en welke maatregelen er nodig zijn voor de lange termijn. Samenwerking tussen overheid, de agrarische sector maar ook met andere organisaties is essentieel. Ik zie uit naar het gesprek.”
Hoe gaat de verzelfstandiging van LNV de komende tijd vorm krijgen?
„Op dit moment onderzoekt een projectorganisatie onder leiding van secretaris-generaal Maarten Camps van Economische Zaken en Klimaat en Harry Paul van LNV hoe het losmaken en vormgeven en opnieuw inrichten van beide departementen zo doelmatig en efficiënt mogelijk kunnen worden vormgegeven. Afgesproken is de oprichtingskosten op te nemen in de voorjaarsnota.”
Verdedigt u in de komende maanden al een eigen begroting, of behandelt de Kamer de reeds ingediende begroting van Economische Zaken?
„Voor 2018 is nog sprake van een ongedeelde begroting. Wel zal ik als de minister van LNV de onderdelen die onder het nieuwe ministerie vallen voor mijn rekening nemen bij de begrotingsbehandeling. Voor 2019 zal ik voor LNV een aparte begroting indienen.”
Uw voorganger, staatssecretaris Van Dam, zei kort na zijn aantreden: „Ik zit hier voor iedereen. Ik zit hier niet voor de boeren.” Zou u dat ook zo zeggen?
„Als minister van LNV wil ik boeren, tuinders en vissers perspectief bieden. Ik ben trots op deze hardwerkende mannen en vrouwen. Ze werken iedere dag met hart en ziel om te zorgen voor ons eten. Tegelijkertijd heeft de sector het niet makkelijk. Dit kabinet wil dat boeren een toekomst hebben in Nederland. Een toekomst waar boeren zelf ook een verantwoordelijkheid in hebben.”