Alexander Münninghoff: Getrouwd zijn als de beste therapie
Veters strikken doet Alexander Münninghoff nog altijd op de Russische manier. Zo heeft zijn Duits-Baltische vader het hem ooit bijgebracht. Niet dat Alexander zijn vader in alles volgt, en zijn grootvader evenmin. „Ik nodigde thuis nooit vriendjes uit. Stel je voor dat mijn vader raar zou gaan doen.”
Münninghoff serveert een „Haags taartje.” En hij knijpt een citroentje uit in zijn thee, naar Russische wijze. Rusland en Den Haag zijn de twee pijlers in het leven van deze wereldburger.
Vanuit zijn huis in het Statenkwartier kun je lopen naar waar in de oorlog de Atlantikwall was. Daar zwierf hij als schooljongen op zoek naar eenzaamheid . Op zijn twaalfde stortte hij zich op het schaken. „Mijn vader vond dat niets voor mannen. Zo was het schaakbord een bastion voor me.”
Achteraf bezien begon hij te laat om de top te bereiken. „Een mooie partij geeft nog altijd diepe vreugde. En groot verdriet heb je als je in twintig zetten wordt ingemaakt.”
Hoever komt u?
„Mijn hoogste score ooit is 2187. Een meester zit op 2250, een grootmeester op 2400.”
Wat waren de problemen die u ontvluchtte?
„Mijn vader bekommerde zich niet om mij. Hij was maniakaal bezig om rijker te worden dan zijn eigen vader. Maar dat was moeilijk. De Oude Heer (naam voor grootvader in Münninghoffs boek ”De stamhouder”, EvV) was een tycoon. Die bouwde tussen de wereldoorlogen in Letland een zakenimperium op, en vanaf 1939 in Nederland. Mijn vader werd voortdurend bedrogen en zat vervolgens dagenlang te foeteren. Thuis was het niet erg gezellig. Mijn stiefmoeder was heel streng. Op zondag moest ik lang zwijgend aan tafel zitten. Juist dan vluchtte ik in het schaken.
De honden van mijn stiefmoeder kregen meer kusjes en aaitjes dan ik. Ze zag mij vooral als een project dat moest slagen. Zo sleepte ze me wel door het gymnasium. Als eerste in de familie ging ik studeren.”
U was enig kind. Zou u in een groter gezin meer gezelligheid hebben gehad?
„Ik heb me altijd prima alleen gevoeld. Ik nodigde ook nooit vriendjes uit. Stel je voor dat mijn vader raar zou gaan doen. Na een borreltje gebeurde dat nogal eens.
Het probleem van mijn vader was zijn oorlogsverleden. Hij had voor de Waffen-SS aan het oostfront gevochten. Zijn doel was om de Sovjets uit Letland te verdrijven en zo het familiebezit veilig te stellen.”
Uw vader vluchtte in de drank. Zou het logisch zijn geweest als u hem daarin was gevolgd, in plaats van te gaan schaken?
Lachend: „Ik drink nog altijd meer dan goed voor me is. Maar dat mijn vader zo veel dronk, kwam ook door de oorlog. Het is al bijzonder dat hij die überhaupt heeft overleefd. Hij heeft het IJzeren Kruis gekregen voor een doldrieste bestorming van een Russisch mitrailleursnest.
Op zondagochtend ratelde hij bij zijn borreltje doorlopend over het oostfront. Zoals over die Rus die hij trof in het maisveld toen van beiden het wapen weigerde. Mijn vader sloeg hem met zijn pioniersschepje dood. Die verhalen gingen op den duur vervelen. Echte interesse in mij had hij niet.
Ik had misschien ook wel kunnen gaan drinken. Maar ik heb nooit zulke grote tegenslagen gehad als mijn vader. Vermoedelijk heb ik ook niet zo’n groot ego.” Hij kijkt naar zijn vrouw en zegt: „Jij zult daar wel om moeten lachen.”
En lachen doet Ellen Münninghoff: „Als ík dat nou zei, Sas. Sinds jouw boek draait het hier al drie jaar lang alleen om jou.”
Alexander: „Misschien heb ik niet zo veel ambitie als mijn vader. Als reizend redacteur heb ik rampen en oorlogen gezien. Maar ik wilde nooit hoofdredacteur worden. Dan moet je mensen ontslaan en zo.”
Had u het succes van uw boek verwacht?
„Nee, dat verraste mij. Mijn boeken over de schaakwereld stopten bij een oplage van 2000. Van ”De stamhouder” zijn in 21 drukken 150.000 exemplaren verkocht. Het is ook in het Duits en Frans vertaald. Ik leid reizen naar de plekken uit het boek.
Twee neefjes zijn kwaad op me, omdat ik hun vader te negatief beschrijf. Ik had hem trouwens een andere naam gegeven. Ook mijn stiefzussen –zowel van mijn moeder als van mijn vader– heb ik andere namen gegeven. Met hen heb ik geen contact.”
Ouders en grootouders zijn voor kinderen voorbeeldfiguren bij de vorming van normen en waarden. Bij lezing van ”De stamhouder” denk je: Wat moet er toch uit die Alexander groeien?
„De misstappen van mijn vader zag ik pas als volwassene na zijn dood in 1990, in twee dozen vol persoonlijke documenten.
En wat mijn grootvader betreft: hij was een handige zakenman, maar geen oplichter. Zijn eerste miljoenen verdiende hij met wapenhandel. Daar ben ik niet trots op, maar dat hoeft geen misdrijf te zijn.
Mijn vader was wel een held voor me, een oorlogsheld. Maar mijn persoonlijke ethiek komt meer van Plato en zo.”
U beschrijft uw ouders en grootouders als losbandig en promiscue. Zelf bent u al 48 jaar getrouwd. Hoe kan dat?
Münninghoff knikt. „In die tijd zijn er ook wel dieptepunten geweest. De eerste jaren waren we allebei reisleider en zagen we elkaar soms maanden niet.”
De echte dieptepunten in hun huwelijk bonden Ellen en Alexander echter juist samen. Die kwamen na de dood van drie kinderen. „Basje moest in 1977 voor iets kleins naar het ziekenhuis, en liep daar een bacterie op. Iemand had zijn handen niet gewassen. Dat leidde tot hersenvliesontsteking.
Valentijn heeft in 1979 bijna een etmaal geleefd. Hij was met 24 of 25 weken geboren en werd niet als levensvatbaar gezien. Achteraf verwijten wij ons dat we te weinig assertief zijn geweest. Het was toen een heel andere tijd.
Floris stierf in 1989 toen ik correspondent in de Sovjet-Unie was. Hij werd ziek in het weekend en dat bracht onze arts in paniek. Hij maande ons te evacueren, want de ziekenhuizen in Moskou waren niet te vertrouwen. Ellen nam een lijnvliegtuig naar Amsterdam, maar ze was te laat.
Na Floris’ dood ging bij ons allebei het licht uit. Ik weet nog dat ik de auto langs de weg zette omdat ik er helemaal doorheen zat. Ik kwam ook eens bij een psycholoog. Hij ontving me in een kaal kantoortje, gaf me water in een bekertje en stelde zijn doorzichtige vragen. Toen ik dat aan Ellen vertelde, moesten we allebei enorm lachen.
Wij konden alleen redding bij elkaar vinden. Tegen iemand die bij therapeuten liep, heb ik eens gezegd: Trouw een goede vrouw; dat is het allerbeste.
De dood van een kind heeft grote weerslag op je relatie. Jij wilt thuis vertellen over iets wat je meemaakte, maar daar ligt je vrouw op de bank te huilen. Zie het contact maar eens goed te houden als je gevoelens niet meer op elkaar afgestemd zijn.”
Toch bent u niet gaan aanrommelen.
„Als de dood erbij komt, krijgt een huwelijk iets sacrosancts. Iets heiligs en onschendbaars. Het is jóúw kind dat is gestorven. Daar past geen frivool gedrag bij.”
Over heilig gesproken: u schrijft in uw boek over het geloof van uw familie. Hoe gingen uw (groot)ouders om met het heilige?
„Nou, niet. Mijn grootvader was katholiek met het hele aflaatsysteem erbij. Hij had dat ook wel nodig, zo’n rokkenjager was hij. Mijn grootmoeder was net zo. Die zat soms weken bij de Russische adel in Nice.
Het geloof was voor hen strikt ritueel. Toen de Oude Heer keelkanker kreeg, beloofde hij Maria na genezing in Riga een kerk te laten bouwen. Met groepsreizen kom ik daar nog altijd.
Mijn grootmoeder sprak als typische Russin met de huisgeesten.” Münninghoff steekt zijn hand naar voren: „Ze heeft de wratten op mijn vingers weggetoverd. Ze spuugde erop en prevelde erbij.”
In uw boek is het geloof vaak gelijk aan schijnheiligheid. Hebt u er niets positiefs uit meegekregen?
„Ik denk van niet. Ik ging naar de kerk en de catechese omdat de Oude Heer dat wilde. Totdat een kapelaan zijn hand op mijn dij legde. Toen wilde ik niet meer.
Na de oorlog bestond er een katholiek machtsbolwerk. Minister Kolfschoten van Justitie kwam elke week bij mijn grootvader. Zo kwam het dat mijn vader niet werd vervolgd voor zijn dienst in de Waffen-SS.
Ik ging hier in het Statenkwartier naar de protestantse Duinoordschool, op voorwaarde dat ik niet al te zichtbaar een kruis zou slaan.” Hij citeert de „psalmen” die hij daar leerde: ”Grote God wij loven U” en: ”De Heer is mijn Herder”.
„Misschien ben ik net zo animistisch als mijn grootmoeder. Op reis neem ik steevast een icoon mee van Alexander Nevski. Verder speelt het geloof als dagelijks ritueel voor mij geen rol.”
Uiteindelijk draait het geloof om de vraag: is die Heer ook mijn Herder?
„De laatste keer dat ik merkte dat er meer is dan we zien, was samen met Ellen in de kathedraal van Etsjmiadzin, in Armenië. We hadden acht kaarsjes aangestoken: voor onszelf, onze vijf kinderen en ons adoptiekind. Even later brandden er nog maar drie. Zonder dat er wind was, waren er vijf uitgegaan. Dat verbijsterde ons. De enige verklaring die ik heb, is dat we voor de levenden geen kaarsen hoeven branden. Tja, vraag je je dan af: wat betekent dat nou?”
Weet u het antwoord?
„Dat zie ik na mijn dood wel. Het intrigeert me wel of er een volgende fase is. Maar ik heb er geen voorstelling van.”
Even terug naar uw boek: wat heeft het schrijven met u gedaan?
„Je denkt dan natuurlijk opnieuw na over je ouders en familie. Als ik loodgieter was geweest, had ik dat nooit opgeschreven. Maar ik leef al sinds mijn twintigste van de pen, dus dan wil je mooi materiaal verwerken. Ik kan het ook gemakkelijk afsluiten. Als journalist ben je gewend intensief met iets bezig te zijn – om je daarna op iets anders te storten.”
Bent u ergens ook een beetje trots op die schelmen in het geslacht Münninghoff?
„Op de Oude Heer wel. Dat hij vlak voor de Duitse inval in Polen zijn fabrieken in Letland achterliet, met zijn gezin de laatste trein naar Den Haag nam en het zakendoen hier opnieuw oppakte, tja, dat is wel een prestatie. Hij ontving Duitse officieren in de herenkamer van zijn villa, maar vertelde ook van alles aan de Engelse inlichtingendienst MI6.”
U bent nog altijd betrokken op Rusland. Wat betekent Poetin voor de Russen?
„Hij redde zijn volk van de burgeroorlog. Ik denk dat het hem terecht dankbaar is. Onder president Jeltsin vochten de legers van de oligarchen hun conflicten gewoon op straat uit.
Democratie is niets voor een groot land als Rusland. Er moet een Vadertje Tsaar zijn. Machiavelli schrijft dat de heerser af en toe een zekere hoeveelheid onrecht moet toedienen. Zo gaat het in Rusland.”
Moet het Westen dan werkloos toezien?
„Nee, maar protesteren zal niet helpen. De Rus wil eten en drinken en verder erkenning voor het onverslaanbare moederland. Als de Russen in 1943 geen stand hadden gehouden in Stalingrad, zou in 1944 de landing in Normandië zinloos zijn geweest. Waarom noemen we dan Stalingrad niet het keerpunt? De erkenning voor het Rode Leger mag best wat groter zijn.”
Levensloop Alexander Münninghoff
Alexander Münninghoff werd in 1944 in Poznan (Polen) geboren. Zijn grootvader was een Nederlandse zakenman die zich in Letland vestigde en daar trouwde met een Russische gravin. Zijn vader trouwde met een Letse.
Alexander Münninghoff studeerde Slavische talen en werkte bij de Haagsche Courant en het NOS Journaal.
Hij schreef diverse boeken over de schaakwereld, onder meer een biografie over schaakgrootmeester Hein Donner.
In 1983 won hij de Prijs voor de Dagbladjournalistiek. Voor zijn boek ”De stamhouder” over zijn familie kreeg Münninghoff in 2015 de Libris Geschiedenis Prijs.