Gods weg
Psalm 77:8
„Zal dan de Heere in eeuwigheden verstoten en voortaan niet meer goedgunstig zijn?”
De psalmist onderzocht in het bijzonder Gods weg met hem: „Zal dan de Heere in eeuwigheid verstoten en voortaan niet meer goedgunstig zijn?” Het was hem een bittere smart en hij kon het ook zo gemakkelijk niet overgeven (vers 9). Steeds maar weer trachtte hij Gods handelingen te doorgronden: „Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde van geslacht tot geslacht?”
Waarlijk, het is een zware beproeving als men bedenkt wat het is alle hoop te verliezen om nog eenmaal te worden gered. „Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten?” In deze moedeloze toestand roept hij uit dat het hem krenkt (vers 11).
Maar dan krijgt hij enige verruiming: „Maar de rechterhand van de Allerhoogste verandert.” Het is alsof hij wil zeggen: „Hierin is mijn hoop, Gods hand zal veranderen.” Daaraan heb ik niet gedacht. Ik zal de daden des Heeren gedenken en daarin nu zien of ik Zijn liefde kan naspeuren. Ik zal daarover niet kwaad oordelen, maar ik zal die roemen (vers 12): „Ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her.”
Dat zou hij doen om zichzelf te ondersteunen opdat hij God zou mogen roemen in al Zijn wegen. Daartoe begeerde hij het heiligdom in te gaan en daarom zegt hij (vers 14): „O God, Uw weg is in het heiligdom; wie is een groot God gelijk God?”
Jacobus Koelman, predikant te Sluis
(”Preek over Psalm 77:20 en 21”, 1673)