SCP: Wmo verzacht deel van het leed
Jaarlijks kloppen duizenden burgers bij de gemeente aan om hulp. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bepaalt of ze daar recht op hebben en in welke mate. Volgens onderzoekers functioneert de wet naar behoren, maar blijven er „hardnekkige problemen.”
Een lijvig boekwerk. Zo valt de vandaag verschenen studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) naar de Wmo zeker te typeren. Het onderzoek beschrijft wat gemeenten doen met binnengekomen hulpvragen. Centraal staat het zogenaamde keukentafelgesprek; het gesprek waarin gemeenten moeten vaststellen wat iemand nodig heeft en in hoeverre hij of zij daar zelf nog in kan voorzien. „Daarnaast kijken we naar het effect van de hulp”, zegt SCP-onderzoeker en projectleider dr. Peteke Feijten. „In hoeverre stelt de wet burgers met beperkingen in staat om weer met de samenleving mee te doen?”
Dat keukentafelgesprek wordt een afvinklijstje, voorspelden critici toen de nieuwe Wmo in 2015 van kracht werd. Gemeenten zouden burgers zo veel mogelijk willen afwimpelen. Blijkt dat uit het onderzoek?
„Nee, dat is te kort door de bocht. Opvallend is wel dat gemeenten vaak nog onvoldoende in staat zijn om goede keukentafelgesprekken te voeren met kwetsbare doelgroepen, zoals psychiatrische patiënten en dak- en thuislozen. De deskundigheid die daarvoor is vereist laat vaak nog te wensen over, waardoor deze groep burgers mogelijk niet de goede voorzieningen krijgt. Vier jaar terug bleken gemeenten daar ook al mee te worstelen. Het gaat dus om een hardnekkig probleem.
Van de mantelzorgers die aanwezig zijn bij het keukentafelgesprek voelt ongeveer de helft zich onvoldoende gehoord. Zij vinden dat de gemeente hun onvoldoende de ruimte gaf om de grenzen van hun inzetbaarheid duidelijk te maken. De gespreksvoerders van de gemeente bevestigen dat beeld ten dele, het blijft dus zeker een aandachtspunt.”
Hoe wikkelen gemeenten verzoeken om een hulpvraag af?
„Grofweg kunnen ze er op drie manieren op reageren. Geen ondersteuning regelen omdat de burger volgens hen nog zelfredzaam is, de hulpvrager toegang geven tot een algemene voorziening, bijvoorbeeld een koffieochtend in een wijkgebouw, of een maatwerkvoorziening treffen. Iemand krijgt dan bijvoorbeeld zorg of hulp aan huis, of de gemeente regelt een pasje voor de Wmo-taxi of een scootmobiel.
Van de door ons bestudeerde keukentafelgesprekken resulteerde ruim 80 procent in een besluit van de gemeente om zo’n maatwerkvoorziening te treffen. Ongeveer 4 procent werd doorverwezen naar een algemene voorziening en 10 procent werd door de gemeente als voldoende zelfredzaam ingeschat.
Inderdaad, 80 procent lijkt hoog, maar ik benadruk wel dat het gaat om een percentage. Getalsmatig kan het aantal burgers dat een maatwerkvoorziening krijgt juist kleiner zijn geworden als je het vergelijkt met de periode voordat de nieuwe Wmo in werking trad. Er zou sprake kunnen zijn van vraaguitval, maar daar kunnen we geen nauwkeurige uitspraken over doen.”
Kan de conclusie zijn dat burgers zo bescheiden en realistisch zijn geworden dat ze alleen nog om een maatwerkvoorziening vragen als ze echt niet zonder kunnen?
„Dat kan. Het onderzoek laat zien dat sommige burgers bij hun eerste hulpvraag al zo’n zware ondersteuningsbehoefte hebben dat eenvoudige oplossingen niet meer volstaan. Gespreksvoerders van gemeenten maken dat naar eigen zeggen regelmatig mee.
Vraag je aan degenen die geen maatwerkvoorziening kregen wat daarvan de reden was, dan antwoordt 30 procent dat de gemeente dat niet nodig vond, maar zij vrijwel altijd wel. Mogelijk heeft de gemeente in een deel van deze gevallen de inzetbaarheid van de mantelzorg onderschat, dat kunnen wij in dit onderzoek niet beoordelen. We weten alleen dat ongeveer 20 procent van deze burgers vervolgens op eigen kosten voor extra ondersteuning ging zorgen, 16 procent zette alsnog zijn partner of andere huisgenoten aan het werk.”
Hebben burgers die een maatwerkvoorziening krijgen daar wat aan? Of is deze hulp door de bezuinigingen verworden tot een lege huls?
„Op de huishoudelijke hulp is behoorlijk gekort. Daar is zeker onvrede over. Het algemene beeld is tweeledig. Driekwart van de melders die zo’n voorziening kregen, was daar tevreden of heel tevreden mee. Deze burgers vonden dat de ondersteuning die de gemeente aanreikte hielp om hun probleem op te lossen. Daar staat tegenover dat een kwart van de ontvangers in geen enkel opzicht maatschappelijk participeert, dus geen vrijwilligerswerk doet of in verenigingsverband vrijetijdsactiviteiten ontplooit. Eveneens een kwart gaf aan dat het ondanks de ondersteuning niet lukte om het huishouden op orde te houden. Het beroep op de Wmo verzacht dus het leed, maar niet in die mate dat elk probleem waarmee hulpvragers kampen daarmee is opgelost.”