Zingen Bijbelliederen te eenzijdig voor geloofsopvoeding
Het zingen van enkel Bijbelliederen is te eenzijdig voor de geloofsopvoeding van onze kinderen, schrijft J. van den Broek in reactie op L. Snoek (RD 7-10).
Snoek benadrukte in zijn lezing dat zingen met kinderen van zo grote waarde is dat wij tot dat niveau moeten opstijgen. Hier ligt inderdaad een grote verantwoordelijkheid voor volwassenen. Als wij al zingen, is dit dikwijls gedachteloos en/of ongelovig. Velen bedenken wellicht bij het zingen van ”Opent uwe mond” dat de werkelijkheid in deze kinderpsalm veel genuanceerder ligt dan de kinderen vol overgave zingen. De oproep van Snoek om eenvoudige Bijbelliederen te componeren, is daarom te waarderen. Voordat we echter allemaal beginnen met het componeren van liederen wil ik nog een kleine aanvulling geven op zijn betoog.
Het zingen van liederen is een belangrijke manier om kinderen bekend te maken met Gods grote daden onder Zijn volk Israël. Het helpt kinderen om deze geschiedenissen beter te onthouden. Het aanleren van Bijbelliederen kan echter tekortdoen aan de inhoud van Gods Woord. Onze kinderen mogen en moeten ook de geloofsleer leren, die in heel de Bijbel terug te vinden is. En zoals liederen geschikt zijn voor het onthouden van geschiedenissen, helpen ze kinderen ook om zich de geloofsleer eigen te maken.
Bezwaren
Er zijn twee bezwaren tegen het aanleren van geloofsliederen. Het eerste bezwaar is dat kinderen van de geloofsleer nog weinig begrijpen. Dat betekent echter niet dat wij hen er niet bekend mee moeten maken. Deuteronomium 6 zegt: „Gij zult ze uw kinderen inscherpen.” Wat moet hun dan ingescherpt worden? „De geboden, de inzettingen en de rechten, die de Heere uw God geboden heeft”, volgens vers 1. En vers 6 zegt: „de woorden die ik u heden gebied.” Inderdaad, dan komt er een moment dat „uw zoon u zal vragen: wat zijn dat voor getuigenissen en inzettingen en rechten?” En dat is het moment dat wij met hen mogen spreken over Gods grote daden, om die heel eenvoudig –en bij het ouder worden steeds meer– aan onze kinderen uit te leggen.
Een tweede bezwaar is dat veel geloofstermen voor kinderen te abstract zijn, omdat zij nog heel concreet denken. Het is bijvoorbeeld heel moeilijk om aan jonge kinderen uit te leggen wat zonde, bekering en geloof inhouden. Dit mag echter geen reden zijn om deze thema’s uit de weg te gaan. Kinderen zijn nog zo beïnvloedbaar dat we hen juist moeten vertellen van ons zondige bestaan en het wonder van Gods genade. Ook eenvoudige geloofsliederen kunnen een middel in Gods hand zijn om kinderharten te vernieuwen.
De roep om nieuwe liederen behoeft op zijn minst aanvulling. Laten we niet vergeten wat ons uit eerdere eeuwen is overgeleverd. Er zijn talloze liederen te vinden die zeer geschikt zijn om jonge kinderen aan te leren. De liederen die Ledeboer, Groenewegen en anderen geschreven hebben, bevatten glasheldere teksten en zijn daarom geschikt om de geloofsleer aan kinderen over te dragen. De liedbundel ”Elk zing’ Zijn lof” bevat veel geloofs- én Bijbelliederen op een eenvoudige wijs. Ik denk bijvoorbeeld aan het volgende lied (nr. 21):
Zoek Jezus veel,
Zoek Jezus vroeg.
Wie Jezus heeft,
Die heeft genoeg.
Dit lied is eenvoudig en bevat de kern van het geloof. De diepte hiervan kunnen kinderen wellicht nog niet begrijpen, maar in hun jonge jaren moeten we de hoofden van de kinderen vullen met goede dingen. We moeten proberen het hart aan te raken door een sfeer van eerbied te scheppen voor Gods heiligheid en majesteit. Zodat, als onze kinderen met vragen komen, wij hen kunnen wijzen op hetgeen ze geleerd hebben, in de psalmen, de liederen en de Bijbelse geschiedenissen.
Kinderen moeten zingen, maar volwassenen ook. Het lied is een voertuig waarin we ons hart mogen opheffen tot de heilige dienst van God. Door de teksten die we zingen, kunnen we het verlangen van de dichter „inzingen” (Herman Paul, RD 22-9 en 25-8). Wat zal er een verwondering zijn als we door genade met ons hele hart van het hemelleven mogen zingen: „Daar zullen w’ eeuwig zijn, in ’s Bruidegoms aanschijn, en hebben vrij genieten.”
Laten we daarom met verwondering luisteren naar de onbevangenheid waarmee kinderen kunnen zingen: „Ik ben geen nachtegaal, maar (in veel groter ere), een mens: het evenbeeld, van aller Heeren Heere. Ik wil dan mijne stem doen horen alle man; en prijzen Hem zo groot en verre als ik kan” (”Elk zing’ Zijn lof”, nr. 41).
De auteur is als onderwijsadviseur werkzaam bij het Ds. G. H. Kerstencentrum in Veenendaal.