Vrij en dienstbaar
Romeinen 13:8
„Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben.”
Om de ongeleerden (want alleen hén begeer ik te dienen) een weg te wijzen die gemakkelijk te bewandelen is, geef ik deze twee stellingen over de vrijheid en de gebondenheid van de geest: een christen is een zeer vrije heer over alle dingen, aan niemand onderworpen; en: een christen is een zeer dienstvaardige knecht van allen, onderworpen aan allen.
Hoewel deze twee uitspraken elkaar schijnen tegen te spreken, zullen ze toch, daar waar men ontdekt zal hebben dat ze samenstemmen, het goed doen voor ons doel. Het zijn immers uitspraken van Paulus zelf. Hij zegt: „Want hoewel ik vrij sta tegenover allen, heb ik mij allen dienstbaar gemaakt” (1 Korinthe 9:19), en: „Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben” (Romeinen 13:8).
Immers, de liefde is naar haar aard tot dienst bereid en zij wijdt zich toe aan wat zij bemint. Zo ook Christus: hoewel Heere van allen is nochtans geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, tegelijk vrije en dienstknecht, tegelijk in de gestalte van God en in de gestalte van een knecht. De mens immers bestaat uit een tweevoudige natuur: een geestelijke en een lichamelijke. Naar de ziel wordt hij een geestelijke, inwendige, nieuwe mens genoemd; naar het lichaam, dat we vlees noemen, heet hij de vleselijke, uitwendige, oude mens, over wie de apostel in 2 Korinthe 4:16 spreekt.
Maarten Luther,
hoogleraar in Wittenberg
(”De vrijheid van een christen”, 1520)