Nazorg na brand detentiecentrum moest beter
De nazorg aan de vreemdelingen in het Detentiecentrum Rotterdam na de celbrand in mei vorig jaar had beter gemoeten. Dat concludeert de Inspectie Veiligheid en Justitie in een rapport over de brand en de nasleep.
In het rapport staat dat het detentiecentrum geen activiteiten organiseerde om de gebeurtenissen te verwerken. De eigen procedures zijn niet gevolgd. Ook is niet duidelijk of iedereen na de overplaatsing na de brand bijvoorbeeld wel te eten heeft gehad. In het detentiecentrum zitten vreemdelingen die het land moeten verlaten.
Staatssecretaris Klaas Dijkhoff (Veiligheid en Justitie) laat aan de Tweede Kamer weten dat het Detentiecentrum Rotterdam inmiddels een opvang- en nazorgteam heeft ingesteld. Dat heeft tot taak onder meer psychische schade door een schokkende ervaring zoals een brand te beperken.
De inspectie deed onderzoek naar een celbrand op 25 mei 2016 die door een van de bewoners was aangestoken. Dat gebeurde naar aanleiding van een rapport van Amnesty International. Daarin werd kritiek geuit op de gang van zaken bij de brand, waarbij een aantal gedetineerden moest worden geëvacueerd.
De inspectie constateert ook dat bedrijfshulpverleners en de hulpdiensten snel ter plaatse waren en goed hebben opgetreden. Wel kan de uitwisseling van informatie tussen bhv’ers en de hulpdiensten beter.
De inspectie is bovendien kritisch over het visiteren van enkele vreemdelingen na de brand. Vijf vreemdelingen die in een isolatiecel waren gestopt vanwege hun gedrag werden gevisiteerd, terwijl die inwendige onderzoeken bij vreemdelingen niet zijn toegestaan, tenzij het niet anders kan. Volgens de inspectie had de directie het visitatiebeleid niet goed aan de medewerkers duidelijk gemaakt.
Staatssecretaris Dijkhoff zegt hierover dat in alle detentiecentra aandacht besteed zal worden aan de regels voor visitatie.