Kim Jong Un populair door kapitalisme
Economisch gezien ontwikkelt Noord-Korea zich in sneltreinvaart tot een kapitalistisch land. Het zijn de wetten van de vrije markt en privaat ondernemerschap die de richting bepalen. De welvaart neemt toe en daarom is dictator Kim Jong Un populair onder de bevolking.
Dat zijn enkele opmerkelijke conclusies uit een deze week uitgebracht rapport van Daily NK, een Zuid-Koreaanse denktank. In deze rapportage zijn resultaten verwerkt van een jarenlang onderzoek onder 32 informanten uit Noord-Korea.
De economische en vooral humanitaire crisis in de tweede helft jaren 90 had het al op gruwelijke aangetoond: de centraal geleide economie van Noord-Korea lag onderuit en het regime bleek niet langer in staat zijn burgers te voeden en van andere eerste levensbehoeften te voorzien.
Daardoor restte Kim Jong Il, de toenmalige dictator (en vader van Kim Jong Un) niets anders dan de vrije markt te accepteren als bron van voedsel en andere levensbehoeften voor onderdanen. Terwijl onder zijn vader de markt maar mondjesmaat kans kreeg, heeft Kim Jong Un verdere marktwerking juist gestimuleerd. Zó zelfs dat het aantal burgers dat van de vrije markt afhankelijk is voor levensonderhoud inmiddels groter is dan het aantal dat van de centraal geleide economie leeft. „Marktwerking in Noord-Korea heeft een punt bereikt dat het niet meer kan worden teruggedraaid”.
Een centrale rol in deze ontwikkeling spelen de „algemene markten”, waarvan er zo’n 400 verspreid over het land zijn. Zo’n permanente markt telt gemiddeld 1500 kramen. Daar is van alles te koop: van eerste levensbehoeften tot cosmetica en huishoudelijke apparatuur.
Particulier ondernemerschap bloeit ook op binnen de muren van de staatsbedrijven. Die houden naar buiten toe de schijn op dat ze floreren, maar in feite zijn ze overgenomen door particuliere geldschieters, en ook de prijzen van gemaakte producten zijn marktconform. Een deel van de winst gaat naar de staat, die formeel eigenaar blijft van zulke bedrijven.
Officieel staat Noord-Korea geen privaat eigendom en particulier initiatief toe, en daarom betalen private ondernemers aan staatsbedrijven fikse sommen geld om gebruik te mogen maken van de naam van een staatsbedrijf. Ze opereren zo als kapitalist onder de dekmantel van het staatsbedrijf.
Niet alleen bij de distributie van voedsel en tal van andere producten heeft het kapitalisme alle ruimte, ook als het gaat om dienstverlening –vervoer, communicatie, financiering– is dat zo. Rondom de markten is een uitgebeid netwerk van bus- en vrachtwagendiensten ontstaan, dat grote delen van het land bestrijkt.
Noord-Koreanen duiden het aan met de term ”servi-cha”. Typerend is dat al deze servi-cha-bedrijven geregistreerd staan als staatsondernemingen: als transportbedrijven van de staat. Op papier lijkt het alsof het Noord-Koreaanse regime een prachtig centraal geleid transportnetwerk heeft, in werkelijkheid wordt het gefinancierd en gerund door private ondernemers. In ruil voor deze dekmantel eist de staat wel een deel van de inkomsten op.
Het formeel illegaal houden van marktwerking heeft vooral in de sector van dienstverlening geleid tot een heuse steekpenningencultuur. Controleurs –politie, militairen– kunnen immers altijd wijzen op het onwettelijke van iemands ondernemerschap, dat hij tegen betaling wel door de vingers wil zien. De omkoopcultuur is daarmee een wezenlijk kernmerk van de Noord-Koreaanse maatschappij geworden. Het maakt vervoer per bus, trein of schip nogal duur en om die reden zijn het vooral marktkooplui die reizen – dure tickets verdienen ze later wel weer terug.
Het resultaat mag er zijn. Want wat de staat niet meer kon realiseren, levert hij via privaat ondernemerschap alsnog: een stabiel transportnetwerk dat de distributie van voedsel en andere producten garandeert. Ook ‘arbeid’ is onderdeel van de vrije markt geworden. Maar ook hier gebeurt dat onder de dekmantel van de staat. Zo zijn mensen nog wel in dienst van staatsbedrijven en krijgen ze nog altijd een laag basisinkomen, maar alles wat ze meer kunnen verdienen mogen ze zelf houden.
Het is het fenomeen van de „8.3 arbeider”: tegen betaling aan zijn baas hoeft hij niet meer dagelijks op zijn werkplek te zitten, zodat hij elders wat kan bijverdienen.
Zodoende is er sprake van „echt werk” (bij voorbeeld op de markten als sjouwer) en „arbeid op papier”, en dat laatste kunnen ook ideologisch getinte verplichtingen zijn, zoals demonstreren op een plein, collega’s in de gaten houden en over hen rapporteren.
Geen garanties
De keerzijde van de vrije arbeidsmarkt is dat daar vooralsnog geen werkgaranties zijn: onzekerheid over werk en inkomen is iets wat aan miljoenen arbeiders knaagt.
Intussen doet de vrije markt de Noord-Koreaanse samenleving in snel tempo veranderen: er is aanzienlijk minder werkloosheid, er is minder armoede en er wordt minder honger geleden. Vrijheid wordt burgers gegund zolang ze zich met geld en goed bezighouden en niet met politiek (lees: het regime ondermijnen).
Kim Jong Un zit dankzij deze ontwikkeling redelijk stevig in het zadel. Maar er zijn enkele onzekerheden. Zo is de Noord-Koreaanse economie zwaar afhankelijk van de open relatie met China: vrijwel alle handel gaat via dat buurland. Dat maakt Noord-Korea kwetsbaarheid als het daar economisch slechter gaat.
Verder Kim zou zich als dictator zorgen moeten maken over de talloze netwerken die zijn ontstaan tussen onderdanen onderling – als kopers, verkopers, kredietverschaffers, leners en contractanten. Dat horiziontale netwerk staat haaks op de strakke verticale structuur van een dictatuur.