Economie

Geitenhouderij loopt tegen grenzen van de groei aan

De geitenhouderij is de snelst groeiende tak binnen de Nederlandse veehouderij. Jaar op jaar bevestigen de CBS-cijfers dat. Het lijkt er echter op dat de groei zijn grenzen bereikt heeft.

22 July 2017 18:26Gewijzigd op 16 November 2020 11:05
beeld ANP, Lex van Lieshout
beeld ANP, Lex van Lieshout

De koe van de armen, zo stond de geit tot enkele decennia geleden bekend. Op het platteland hielden veel mensen een geit in een schuurtje of een weitje achter het huis, om het gezin van melk te voorzien. En ook bij de boeren liepen altijd wel een paar geiten rond. Toen de specialisatie in de veehouderij doorzette, bleef de geitenhouderij lang achter. Burgers dronken voortaan koemelk. De geit werd een hobbydier, een leuk speelkameraadje voor de kinderen van de boer en vaste bewoner van het uitdijende aantal kinderboerderijen.

Daar kwam verandering in na de invoering van de melkquotering in de melkveehouderij, halverwege de jaren 80. Jongens die boer wilden worden maar geen ouderlijk bedrijf konden overnemen en ook ”koeienboeren” die niet konden uitbreiden, zochten een alternatief. De melkgeit kwam in beeld.

Neem Jos Tolboom (44) in Hoogland, een dorpje onder de rook van Amersfoort. Hij deed zijn koeien zestien jaar geleden aan de kant. „Ons bedrijf was klein en had weinig perspectief. De vraag naar geitenmelk groeide en je hoefde geen quotum te kopen”, verklaart hij.

Vandaag de dag telt de melkgeitenhouderij in Nederland zo’n 500 gespecialiseerde bedrijven, een derde meer dan bij de eeuwwisseling. Op die boerderijen lopen bij elkaar steeds meer dieren rond. Afgezien van een korte onderbreking door de Q-koorts (zie ”Q-koorts springt over van geit op mens”) is het aantal geiten blijven groeien tot 531.000 op 1 april dit jaar. Let wel: dit zijn alleen de dieren op agrarische bedrijven – hobbydieren neemt statistiekbureau CBS niet in de landbouwtelling mee.

Verdiensten

De verdiensten zijn de laatste jaren meer dan uitstekend. Onderzoeksinstituut Wageningen Economic Research hanteert als maat het zogeheten inkomen per onbetaalde arbeidsjaareenheid (de boer zelf plus meewerkende gezinsleden) en raamt dat voor 2016 op 117.000 euro. Dat is meer dan dat van varkenshouders (107.000 euro), die vorig jaar een topjaar hadden, en veel meer dan dat van melkveehouders (16.000 euro), die in 2016 juist een mager jaar hadden.

De geitenstapel op de individuele bedrijven wordt steeds groter. In 2015 liepen op het gemiddelde geitenbedrijf 1100 dieren rond, anderhalf keer zo veel als in het jaar 2000. Ruim 40 bedrijven tellen meer dan 1500 melkgeiten. Er zijn zelfs al enkele vergunningen aangevraagd voor ”megastallen” met 5000 geiten.

Tolboom houdt op zijn hoeve Breevoort in een ruime, moderne stal 900 melkgeiten. Boven in de stal bevinden zich twee luxe vergaderzalen met zicht op de dieren. Tolboom verhuurt ze onder de naam Universiteit van de Geit. Met een knipoog naar het hoger onderwijs kun je er terecht voor een ”college geitologie”, een maaltijd in de ‘mensa’ of een buitenactiviteit op de ‘campus’.

Het is een voorbeeld van een nevenactiviteit zoals je die op meer boerderijen tegenkomt. Maar behalve extra inkomsten genereren heeft Tolboom er nog een doel mee: het imago van de geitenhouderij helpen verbeteren.

Geiten roepen bij de meeste Nederlanders positieve gevoelens op. Het zijn leuke, beweeglijke en nieuwsgierige dieren met een hoge aaibaarheidsfactor. Tegelijk ligt de sector onder een maatschappelijk vergrootglas, weet Tolboom. Met zijn Universiteit van de Geit probeert hij wat tegengas te geven.

Critici roepen dat de geitenhouderij een nieuwe bio-industrie dreigt te worden. Dat ligt niet zozeer aan de manier waarop de geiten worden gehouden. Weliswaar blijven de dieren op de meeste bedrijven het hele jaar binnen –enkele tientallen biologische boerderijen uitgezonderd– maar ze lopen vrij rond, op stro, in grote hokken en de stallen zijn licht en fris. Nee, de echte heikele punten zijn de al dan niet vermeende risico’s voor de volksgezondheid vanwege Q-koorts, fijnstof en ammoniak en de problematiek van de bokjes.

Het begin dit jaar opgerichte Platform Melkgeitenhouderij is spreekbuis van de sector. In het platform werken de brancheorganisaties van zuivelbedrijven (NGZO) en geitenhouders (LTO) samen. Woordvoerster Jeannette van de Ven, tevens voorzitter van de LTO-vakgroep geitenhouderij en geitenhouder in het Noord-Brabantse Oirschot, zegt dat de Q-koorts „vanuit het oogpunt van diergezondheid” onder controle is, dankzij de in 2010 ingevoerde vaccinatieplicht. „We hoeven niet meer bang te zijn voor grote uitbraken onder de geiten.” Tegelijk beseft ze dat de bacterie die Q-koorts veroorzaakt, in Nederland aanwezig blijft. Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) worden elk jaar wel enkele tientallen mensen ziek. Van de Ven: „Dat gebeurde vóór 2007 ook, maar ik kan me voorstellen dat burgers zich zorgen blijven maken. Daar moeten wij een luisterend oor voor hebben.”

Volgens Van de Ven kampt de hele veehouderij met een toenemende maatschappelijke weerstand, vooral uit de directe omgeving. „Mensen willen graag op het platteland wonen, maar zonder de lasten die agrarische bedrijvigheid meebrengt. We wonen in Nederland dicht op elkaar en zullen een goede balans moeten vinden. Aan de andere kant: ik zou niet graag afhankelijk willen zijn van de import van voedsel uit het buitenland.”

Een ander probleem voor de sector is het milieubeleid. De landelijke overheid stelt steeds strengere eisen op dit terrein. Noord-Brabant –met Gelderland de belangrijkste geitenprovincie– doet daar nog een flinke schep bovenop. Brabantse veehouders moeten versneld de uitstoot van ammoniak en fijnstof uit hun stallen terugdringen. De uitbreiding van de melkgeitenhouderij is eerder deze maand zelfs door de provincie stilgelegd. Tot 2020 mogen er geen geiten meer bij komen. Noord-Brabant wil eerst in kaart brengen welke gezondheidsrisico’s geitenbedrijven meebrengen.

Longfunctie

Aanleiding voor dit laatste is onderzoek van het RIVM uit 2016 en aangevuld in juni 2017, waaruit blijkt dat mensen die in de buurt van geitenbedrijven wonen een licht verhoogde kans hebben op longontsteking. Overigens is de precieze oorzaak daarvan onbekend. Verder blijkt dat mensen een verminderde longfunctie hebben als er veel ammoniak in de lucht zit. Die ammoniak is afkomstig uit mest.

Van de Ven vindt dat er door het besluit in de provincie een lastige situatie is ontstaan. „Als je ammoniak wilt wegvangen met luchtwassers zullen we naar dichte stallen toe moeten. Dat willen wij als geitenhouders niet, want dat gaat ten koste van ons imago. Wij willen onze stallen open houden. Iedereen mag naar binnen kijken.”

Het Brabantse beleid plaatst de geitenhouderij bovendien in een spagaat, vindt zij. „We willen wel extra milieumaatregelen nemen, maar zo’n investering moet je ook kunnen terugverdienen. Daarvoor moet je je bedrijf kunnen uitbreiden. En dat mag nu juist niet meer.”

Bokjes

Begin juni kwam dierenwelzijnsorganisatie Eyes on Animals naar buiten met opnames die in het geheim gemaakt waren bij een Noord-Brabantse bokkenmesterij. In de hokken lagen tientallen dode bokjes tussen nog levende dieren. Andere bokjes waren er slecht aan toe. De beelden leidden tot een storm van protest.

Waarheen met de bokjes, het is altijd al een probleem in de geitenhouderij. De jonge mannelijke dieren –zo’n 75.000 per jaar– zijn niets waard. Geitenmelkers moeten zelfs enkele euro’s per dier betalen om ze door een mester te laten ophalen. Op de mesterij worden de bokjes in ongeveer vier tot vijf weken afgemest tot een gewicht van 8 tot 10 kilo, om vervolgens te worden geslacht. Het vlees van de bokjes is veelal bestemd voor de Zuid-Europese markt.

Nederland telt een tiental gespecialiseerde bokkenmesterijen. Vakblad Boerderij meldde in juni dat uit onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is gebleken dat er in de helft van de bedrijven schrijnende toestanden heersen. Op veel bedrijven gaat meer dan 20 procent van de dieren vroegtijdig dood.

Tolboom kijkt daar niet van op. „De mesterijen verzamelen bokjes van veel verschillende bedrijven. Die nemen allemaal hun eigen ziektekiemen mee. Het is heel lastig om de dieren gezond te houden.”

Van de Ven zegt dat geitenmelkers „de volle verantwoordelijkheid” voor de bokjes hebben. „Dat betekent dat bokjes die je aan een mesterij aflevert in goede conditie moeten zijn. De dieren moeten aan een automaat kunnen drinken en de eerste dagen na de geboorte voldoende biest (de eerste moedermelk die de weerstand van het lam versterkt, TR) hebben gehad. Binnenkort zitten we met boeren en handelaren bij elkaar om een oplossing te zoeken. Ik denk dat we het afmesten op het eigen bedrijf moeten stimuleren.”

Tolboom doet dat al. „Het is niet gemakkelijk en het komt eigenlijk nooit uit, want je zit precies in de drukste periode van het jaar, de lammertijd. Ik schakel er extra mensen voor in. Maar dat heb ik ervoor over. De maatschappelijke acceptatie is de grootste uitdaging voor onze sector.”

Frankrijk

Zal de sector, gezien deze problemen, de komende jaren blijven groeien? Tolboom zegt dat veel af zal hangen van de ontwikkelingen in Frankrijk. „De Franse markt is bepalend. Daar zijn de laatste jaren veel geitenmelkers gestopt omdat een nationale inkomenssteun wegviel. Maar de vraag naar geitenkaas is er groot. Momenteel exporteert Nederland zelfs veel rauwe melk naar Frankrijk die daar wordt verwerkt. Onze melkprijs is daardoor heel goed.”

Q-koorts springt over van geit op mens

In de jaren 2007-2011 werd Nederland opgeschrikt door een ongekende uitbraak van de infectieziekte Q-koorts. Tientallen geitenbedrijven bleken besmet. Enkele duizenden omwonenden, vooral in het zuidoosten van het land, werden ziek, terwijl dat in andere jaren er hoogstens enkele tientallen zijn. Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) overleden zeker 26 mensen aan de ziekte. Experts van het Universitair Medisch Centrum Utrecht, het Radboudumc in Nijmegen en het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch stelden later vast dat de afgelopen jaren 74 patiënten zeker of waarschijnlijk aan Q-koorts zijn overleden.

Q-koorts wordt veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii. Vee, huisdieren, knaagdieren en vogels kunnen erdoor besmet raken. Bovendien kan de bacterie overspringen op de mens. Dat gebeurt vooral door het inademen van lucht waar de bacterie in zit. Bij de meeste mensen verloopt de infectie zonder symptomen of lijkt het verloop ervan op een lichte griep. Soms slaat Q-koorts heftiger toe. Dan krijgt de zieke in korte tijd hevige hoofdpijn, hoge koorts en longontsteking met droge hoest en pijn op de borst. In enkele gevallen wordt Q-koorts chronisch. De ziekte wordt behandeld met antibiotica.

In Nederland zijn besmette melkgeiten en melkschapen volgens het RIVM de belangrijkste bron van besmettingen bij de mens. De riskante periode is de lammerperiode, globaal van februari tot en met mei. Het vruchtwater en de moederkoek van besmette dieren bevatten grote hoeveelheden bacteriën. De ziekte verloopt bij de dieren zelf meestal zonder symptomen.

Toen de omvang van de Q-koortsuitbraak duidelijk werd, trof de overheid maatregelen. Er kwam een meldingsplicht voor boeren en dierenartsen. Circa negentig melkgeitenboerderijen werden in 2009 en 2010 preventief geruimd, wat ruim 50.000 dieren het leven kostte. Sinds 2010 zijn bedrijven met meer dan vijftig melkgeiten of melkschapen verplicht om de dieren tegen Q-koorts te vaccineren. Ook wordt de melk van deze bedrijven voortdurend onderzocht. De vaccinatieplicht geldt eveneens voor geiten en schapen op kinderboerderijen en dieren die naar een tentoonstelling of evenement gaan.

Q-koortspatiënten hebben tevergeefs geprobeerd om de staat aansprakelijk te stellen voor de schade die zij hebben geleden. Vorige week maakte het kabinet bekend dat het 10 miljoen euro beschikbaar stelt „als gebaar ter erkenning van de grote gevolgen die Q-koortspatiënten hebben ondervonden.” Ook is er wetgeving in de maak die provincies en gemeenten de ruimte geeft om bij de vergunningverlening voor veehouderijen rekening te houden met risico’s voor de volksgezondheid.

Groot en wit

Op melkgeitenbedrijven lopen vooral witte geiten rond. De Nederlandse witte geit is in de vorige eeuw ontstaan door kruising van de oorspronkelijke Nederlandse landgeit met de Zwitserse Saanen. De witte geit is wat groter dan andere rassen en heeft een relatief hoge melkproductie. De dieren beginnen melk te geven nadat ze voor de eerste keer een lam hebben gekregen. Ze zijn dan ongeveer een jaar oud. De draagtijd van geiten is vijf maanden. Vrouwelijke lammetjes blijven op de boerderij, om de veestapel uit te breiden of te verjongen. De bokjes gaan meestal naar speciale bedrijven (bokkenmesterijen) die ze in korte tijd opfokken voor de slacht. Om melk te kunnen blijven geven, worden geiten meestal elk jaar gedekt. Een nieuwe ontwikkeling is duurmelken: de geit wordt dan langere tijd gemolken zonder opnieuw een lam te krijgen. Als een geit goed wordt verzorgd en gevoed, geeft ze gemiddeld 1000 kilogram melk per jaar. Ter vergelijking: een koe produceert jaarlijks zo’n 8000 kilogram.

In geitenmelk zit minder vet en eiwit dan in koemelk. Ook de samenstelling van het vet en het eiwit is anders. Daardoor kunnen mensen die allergisch zijn voor koemelk soms wel geitenmelk verdragen. Verreweg de meeste Nederlandse geitenmelk wordt tot kaas verwerkt. Veel van die kaas wordt geëxporteerd, hoewel de consumptie in Nederland ook toeneemt. Het assortiment geitenzuivel dat in de supermarkt verkrijgbaar is, is de laatste jaren sterk toegenomen. De export naar China van melkpoeder voor de productie van babyvoeding groeit sterk.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer