Muziek

Orgelmakers Smits: bloeitijd van de Brabantse orgelkunst

In zijn dissertatie plaatst dr. Jan Boogaarts de Brabantse orgelmakers Smits in de maatschappelijke, culturele en religieuze context van hun tijd.

A. M. Alblas
12 July 2017 16:18Gewijzigd op 16 November 2020 11:00
Het Smitsorgel in de Petruskerk in Oirschot. beeld Wikimedia
Het Smitsorgel in de Petruskerk in Oirschot. beeld Wikimedia

Pastoor Smits, die in 1923 in het Brabantse dorp Reek was aangetreden, had het niet op zijn uit 1789 daterende parochiekerk. Het orgel dat de familie Smits (geen familie) in 1829 bouwde en aan die kerk geschonken had, zinde hem al helemaal niet. Voor de nieuwe kerk die de pastoor liet bouwen, verklaarde hij het orgel van Smits hopeloos ouderwets. Hij liet het afbreken en verbrandde eigenhandig de kas van het Smitsorgel in zijn pastorietuin, terwijl op dat moment de wind in de richting van het huis van de Smitsen stond.

De orgelmakers Smits in Reek bij Grave (De Reek, zeggen ze in Brabant) bepaalden lange tijd het gezicht van het Noord-Brabantse dorp. In het midden van de negentiende eeuw was de familie met negen medewerkers de grootste werkgever van het dorp. Veel kerkorgels in het noordoosten van Noord-Brabant zijn tussen 1818 en 1925 door de Smitsen uit Reek gebouwd, verbouwd of onderhouden. Drie generaties Smits hebben in deze periode het orgelmakersbedrijf uitgeoefend.

Dr. Jan Boogaarts doet van deze bloeitijd van de Brabantse orgelkunst verslag in zijn bijna 700 pagina’s tellende dissertatie. De werkzaamheden van de Smitsen, die 500 bladzijden beslaan, plaatst hij in de maatschappelijke, culturele en religieuze context van hun tijd.

Levenswerk

Boogaarts (1934) heeft van ”De orgelmakers Smits” zijn levenswerk gemaakt. In 1963 is hij, aangemoedigd door prof. dr. Maarten Vente, met zijn onderzoek begonnen. Door allerlei omstandigheden kwam het niet tot een afronding.

Totdat rijksorgeladviseur Rudi van Straten hem in 2010 aanmoedigde zijn studie te voltooien. Zeven jaar later, 54 jaar na de start, was het dan zover en promoveerde Boogaarts begin mei aan de Nijmeegse Radboud Universiteit.

Boogaarts wil met zijn studie aantonen dat er in de negentiende eeuw in de katholieke traditie orgels gemaakt zijn van buitengewone artistieke, muzikale en bouwkundige kwaliteit. Adriaan Engels, zijn leraar aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, sprak met minachting over het zuidelijke orgeltype, met name over wat hij het negentiende-eeuwse roomse orgel noemde.

De algemene opvatting was dat er in de rooms-katholieke kerken inferieure orgels stonden. Ze werden in de hoek gezet als roomse rommel. De neobarokorgels die in jaren zestig gebouwd werden, waren voor Boogaarts, in vergelijking met de orgels van Smits, minder inspirerend.

Schuilkerken

Met de Vrede van Munster in 1648 vervielen alle goederen en bezittingen van de Rooms-Katholieke Kerk aan de overheid. De rooms-katholieken moesten tot 1795 gebruikmaken van schuilkerken. Ze mochten daarin kerkdiensten houden, als die gebouwen aan de buitenkant maar niet als kerk herkenbaar waren. Bekende nog bestaande schuilkerken zijn in Amsterdam onder andere De Papagaai, Ons’ Lieve Heer op Solder en De Rode Hoed. Boogaarts noemt die schuilkerkperiode „de onderdrukking door de protestanten.”

Aan het einde van de achttiende eeuw werden veel kerken weer aan de rooms-katholieken teruggegeven, in de meeste gevallen als een ruïne, omdat de protestanten niet in staat waren geweest kerk en orgel naar behoren te onderhouden.

Omdat Reek in de heerlijkheid Ravenstein van de keurvorsten van de Palts lag, waar wel vrijheid van godsdienst was, mankeerden de orgels in de kerken daar nauwelijks iets. Vader Klaas Smits (1791-1831) en zijn jongere broer Frans (1800-1876) oriënteerden zich op deze instrumenten. Omstreeks 1818 begonnen ze de orgelmakerij Gebroeders Smits, Orgelmakers te Reek bij Grave.

De vraag naar orgels was groot. Na enkele kleine opdrachten bouwden de Smitsen hun eerste grote orgel voor de kerk te Reek. Vanaf 1831 leidde Frans I tot aan zijn dood in 1876 de orgelmakerij. Inmiddels was Frans II (1834-1918) ook tot het bedrijf toegetreden. Frans III (1878-1928) volgde.

Niet goedkoop

De drie generaties Smits maakten zo’n 100 orgels, waarvan 83 volledig nieuw en 17 met gebruikmaking van materiaal van het reeds bestaande orgel.

De instrumenten die ze bouwden waren niet goedkoop maar wel degelijk, stelt Boogaarts. Volgens hem hebben ze een eigen karakter, qua uiterlijk en vooral ook wat de klank betreft. „Frans Smits I ontwikkelde een geheel eigen stijl; een orgeltype waarin kenmerken van Westfaalse en Vlaamse traditie zijn samengebracht, een nieuw type Brabants orgel.” De orgels van Frans Smits II kenschetst Boogaarts als kleurrijk en intens van klank, maar terughoudend in klankvolume. Volgens hem veranderde dit enigszins in de bloeitijd van wat hij noemt het ”Rijke Roomsche Leven”, door de ontwikkeling van mannenkoren met hun luide zang.

Van de nieuw gebouwde Smitsinstrumenten zijn er nog 36 bewaard. Een deel daarvan bevindt zich in ongewijzigde toestand op de oorspronkelijke locatie. De meeste daarvan zijn opgenomen in het Monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

In 1910 constateerde Smits loodcorrosie van het pijpwerk van het orgel in de kapel van Insula Dei te Arnhem. Dit verschijnsel was voor die tijd uitzonderlijk. In toenemende mate worden we er tegenwoordig echter mee geconfronteerd, ook bij de orgels van Smits, bijvoorbeeld in het orgel van Oirschot dat oorspronkelijk in de Sint-Pieterskerk te ’s-Hertogenbosch stond.

Diskrediet

Vanaf 1880 raken de orgels van Smits in diskrediet. De mechanische tractuur van de orgels was uit de mode, pneumatiek was modern. Organisten vonden de registratiemogelijkheden en het lichte toucher van pneumatische orgels belangrijker dan de geluidskwaliteit.

Smits leverde pas in 1905 zijn eerste orgel met een pneumatisch systeem voor ’t Goirke in Tilburg. Frans Smits III maakte slechts vijf orgels met pneumatische tractuur. Zijn voorkeur bleef uitgaan naar het mechanische orgel, omdat hij vond dat er met dat systeem een grotere precisie in de intonatie kon worden bereikt.

In 1928 besloot Harry Smits (1871-1944), broer van Frans III, de werkzaamheden te staken. Met diens sterven is het licht van de orgelmakerij definitief uitgegaan.


Boekgegevens

De orgelmakers Smits. Bloeitijd van de Brabantse orgelkunst, Jan Boogaarts; uitg. WalburgPers, Zutphen, 2017; ISBN 9789462492400; 693 blz.; € 69,50.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer