Column: Cluny: vervlogen tijden herleven
Renée is net over de tachtig en ze woont tegenover mijn huis. Ze heeft hier bijna heel haar leven gewoond. Eerst in de kruidenierszaak van haar moeder en later in het huis waar ze nu al jaren woont.
De winkel is er allang niet meer en ook het café ernaast is verdwenen. Dat café is nu mijn huis.
Op de voorgevel is nog met heel veel moeite te lezen dat Rebolle hier serveerde. Moeder Rebolle. Een begrip voor de boeren uit de omgeving die langs het café kwamen als ze naar de markt gingen. Paarden hielden halt voor de deur zonder ruk aan de teugels. Geen koffie, maar sterke drank. Twee glazen om de dag mee te beginnen.
Toen ik vorig jaar zowel het schimmelende sisaltapijt als de daaronder liggende laag vinyl uit mijn woonkamer trok, bleek dat beide vloeren waren aangebracht op de originele stenen vloer van het café. Vele honderden jaren oud, zeggen kenners.
Ik dacht aan mijn overbuurvrouw, die hier vroeger vaak was geweest. Na een week bedacht ik dat ik hier iets mee moest doen. Ik sprak erover met vrienden, en zo ontstond het idee om het café begin september drie dagen lang nieuw leven in te blazen. En van het een kwam het ander.
Vorige week hebben we de opnames voor een korte documentaire afgerond. Drie dagen lang hebben we gesproken met mensen die zich de meer dan veertig bistro’s in de stad nog levendig herinneren. Dat was net na de oorlog.
De resten van een oude abdijkerk hier in Cluny trekken nu bussen vol toeristen uit heel Europa. Die schuifelen door het smetteloze decor van een vrij karakterloos stadje dat in enkele decennia werd opgepoetst en ontdaan van strontvliegen en paardendrollen. Op maandagochtend ruikt de stad naar bleekwater.
Vroeger wemelde het hier in de straatjes van de hoefsmeden, leerlooiers, slagers, fabrieksarbeiders, tonneliers, timmerlieden en klompenmakers. Toeristen waren er amper en het stonk vrijwel overal. De stad werkte. De mannen dronken het ene glaasje na het andere en als hun vrouwen hen kwamen halen probeerde menigeen de deegroller te ontwijken door het café via een andere uitgang te verlaten.
Eigenlijk kon het destijds niemand iets schelen, al die romaanse huizen. Een caféhouder vertelde dat zijn keuken zo klein was omdat die idiote pilaren in de weg stonden. Met de komst van de auto verdwenen de hoefsmid, de paarden en uiteindelijk ook de talloze bistro’s. Fabrieken sloten hun poorten.
Het historisch besef komt nu weer terug. Enkele jaren geleden werd een twaalfde-eeuwse graanschuur zo gestaureerd dat lijkt alsof het gebouw gisteren is opgeleverd. Op enkele oude foto’s is nog te zien dat ook daar een café zat. Het terras had grind en de parasols waren rood en wit, vertelde Denise Jandet me. Ze was de laatste kastelein van Café de la Grenette. Ze vertelt over het caféleven en de vrolijkheid. Alleen de plek herkent ze amper.