Marlies van der Staaij: onder de indruk van kwetsbare mensen
Ze is de vrouw van een Tweede Kamerlid, maar die bekendheid zegt haar weinig. Voor Marlies van der Staaij is elk mens een wonder – nog het meest als alle functies en ambten van hem afgevallen zijn. Het verklaart haar liefde voor zieken, haar zorg voor stervenden: „Dan zijn alle maskers verdwenen. Mens tegenover mens ben je dan.”
Ze doet de dingen zorgvuldig, met aandacht. Als ze een interviewafspraak heeft, is de kamer opgeruimd. Er klinkt muziek op de achtergrond, er staan bloemen op de schoorsteenmantel, er is zelfgebakken appeltaart. En de kaarsjes zijn aangestoken in een schaal vol zand en schelpen: „Die hebben we meegebracht van de meivakantie in Ouddorp. Ik dacht: Dan leeft de zee hier thuis nog even voort. Kijk eens, hoe prachtig zo’n schelpje gemaakt is.”
Op de grote tafel liggen opengeslagen boeken en stapels papieren, want Marlies van der Staaij is hard aan de studie. Psychologie, aan de Open Universiteit. „De veelzijdigheid en veelkleurigheid van mensen boeien mij. We komen in de wereld, we groeien op een bepaalde manier op, de een wordt een crimineel, de ander een harmonieus mens. Hoe komt dat? Wat heeft te maken met je karakter, wat met de omstandigheden?”
Twee keer eerder begon ze aan de studie, twee keer hield ze het niet lang vol: „Ik had mijn werk, en ik had twee kleine kinderen, het lukte gewoon niet om die studie erbij te doen. Maar drie jaar geleden ben ik voor de derde keer begonnen. Ik dacht: Ik ben al redelijk oud, áls ik het ooit nog wil doen moet ik het nu doen.”
Hoe maakt u tijd voor zo’n zware studie in een toch al druk bestaan?
„Elke week maak ik een weekplanning. En elke ochtend sta ik om zes uur op om te studeren. Op die manier lukt het prima. Ik geniet er heel erg van, het is een cadeau dat ik krijg. Zelfs de statistiek boeit me, en gek genoeg haal ik er ook nog goede cijfers voor. Daar ben ik soms verbaasd over, en ook heel dankbaar voor.”
Intussen hebt u een drukke vrijwilligersbaan als coördinator palliatieve zorg.
„Dertien jaar geleden, toen er nog geen sprake was van een participatiesamenleving, besloten de vier kerken hier in Benthuizen al: we gaan samen iets doen voor al die overbelaste mantelzorgers. Zo is Diakonos ontstaan, een vrijwilligersorganisatie voor terminale en palliatieve zorg. We zijn er trouwens niet alleen voor de kerkgangers, een groot deel van onze aanvragen komt uit niet-christelijke hoek.”
Wat doet u precies, als coördinator?
„Mensen kunnen mij bellen met een hulpvraag. Tijdens zo’n telefoongesprek probeer ik meteen al goed te luisteren. Wat speelt hier precies? Soms kunnen we rustig een afspraak maken, soms denk ik: Dit klinkt zo overbelast, ik laat alles uit m’n handen vallen en ik ga nu meteen kijken. Voor zo’n familie ben je iemand die luistert, die hulp brengt, die zegt: We gaan jullie bijstaan.
Als het kan, is het heel fijn als ik nog contact kan maken met de cliënt zelf. Dat is ook confronterend. Je zit daar en je denkt: We zijn allebei sterfelijk. Voor deze man of vrouw is de dood nu dichtbij, maar voor mij kan dat evengoed zo zijn. Als het niet meer lukt om een gesprek te voeren, vraag ik zo veel mogelijk informatie aan de familie. Het is altijd belangrijk om te weten hoe iemand is, of geweest is.
Als ik het verhaal gehoord heb, probeer ik te bedenken welke vrijwilliger daar goed bij past. Het begeleiden van de vrijwilligers –ook een deel van mijn werk– ervaar ik altijd als een vreugde. Zoals zij dit werk op zich willen nemen, zoals zij er willen zijn voor de ander, zoals zij aanvoelen wat een cliënt nodig heeft… Pas zei iemand: „Dan pak ik even zijn hand, en dan merk ik wel of hij dat fijn vindt of niet.””
Emotioneel zwaar werk, lijkt me.
„Iedere intake maakt indruk. Je maakt contact, krijgt heel veel te horen, en je denkt: Dit leven is bijna voorbij. Ik moet vaak wel tranen wegslikken in de auto. Omdat het werk in dat opzicht zo zwaar is, bel ik elke vrijwilliger op na de eerste dag of nacht bij een nieuwe cliënt. We werken met groepjes van vijf, die elkaar aflossen. Dat zijn dus vijf telefoongesprekken. Na het overlijden van een cliënt komen we opnieuw bij elkaar om te evalueren, en dan is er ook ruimte voor emotionele verwerking. Zelf doe ik dat samen met mijn twee collega-coördinatoren. We kunnen kwetsbaar zijn bij elkaar, we mogen huilen, we zorgen echt voor elkaar.”
Wat spreekt u zo aan in de palliatieve zorg?
„Daar zie je de mens in al z’n kwetsbaarheid, zonder maskers, met niets meer om zich groot te houden. Mens tegenover mens ben je dan. Ieder mensenleven is bijzonder. Ik ben vaak zo onder de indruk van hoe mensen zijn en in het leven staan. Dat maakt je ook bescheiden. Iedereen leeft zijn leven op zijn eigen manier, maar we zijn allemaal even kwetsbaar. Ik doe dit werk nu elf jaar, en het kost me veel tijd. Maar ik vind het ook ongelooflijk bijzonder dat ik dit mag doen.”
Daarnaast draait u ook nog diensten bij het consultatiepunt medisch-ethische vragen van de NPV.
„Ja, als ik dienst heb –soms ook ’s nachts of in het weekend– kan ik zomaar gebeld worden met een moeilijke vraag. Bijvoorbeeld: „Mijn moeder ligt aan de beademing, de dokter wil daarmee stoppen, maar wij weten niet of dat wel verantwoord is, wat moeten we doen?” Ook in zulke gevallen probeer ik heel goed te luisteren en me af te vragen: wat speelt hier precies? Daarbij ga je af op je ervaring. Soms weet ik het ook niet, dan moet ik er even over nadenken, informatie opzoeken of het overleggen met mijn coördinator. Maar soms kun je iemand alleen al helpen door naar hem of haar te luisteren. Dan is het helemaal geen medisch probleem, maar heeft iemand bijvoorbeeld moeite om te accepteren dat zijn vader gaat overlijden.”
Verlangt u nog weleens terug naar werken in een ziekenhuis?
„Ik denk er nog vaak aan, want het was een mooie tijd, mijn tijd als verpleegkundige in het Groene Hart Ziekenhuis. Ik heb dat werk altijd met veel liefde gedaan, maar praktisch gezien is het niet haalbaar meer. Ik ben ermee gestopt toen de kinderen nog klein waren en ik merkte dat ik hen anders te vaak aan een oppas moest overlaten. Trouwens, hoe ouder ze worden, hoe meer ik denk: Ik moet er voor hen zijn. Michael is nu zestien, maar hij vroeg vanochtend: „Ben je er vanmiddag, als ik thuiskom?””
Vat u uw taak als moeder van twee adoptiekinderen extra serieus op?
„Zij konden niet bij hun biologische ouders opgroeien. Nu is het onze verantwoordelijkheid om hen zo veel mogelijk te laten voelen dat we van hen houden om wie ze zijn, niet om wat ze presteren. We zijn ontzettend gezegend met Michael en Camila. Ze hebben allebei veel talenten, ze zijn lief, vrolijk. Ik denk vaak: Dat deze kinderen bij mij mogen wonen, dat er lampjes in hun ogen branden, dat ze het goed hebben… We hebben veel diepgaande gesprekken met hen gehad over het adoptieproces – en daardoor is de openheid alleen maar gegroeid. „Zoiets vertél je toch aan je moeder”, zei Camila pas nog.
Eigenlijk heb ik altijd een zwak voor adoptiekinderen gehad. Natuurlijk zijn we de medische molen ingegaan toen bleek dat we vermoedelijk geen kinderen konden krijgen, maar daar zijn we ook tamelijk snel mee gestopt. Het hele proces stond me tegen. Terwijl adoptie me erg aantrok. We hebben alles gelezen wat erover te lezen viel, en zo kozen we uiteindelijk voor Colombia.
Dat eerste moment, dat we Michael zagen… Hij was ziek, hij lag in quarantaine, maar door het glas heen keken we elkaar aan – en dan ben je opeens moeder. En bij Camila ging het niet anders.”
Hoe is het om de vrouw van de SGP-fractievoorzitter te zijn?
„Hoe ik daarnaar kijk, heeft alles te maken met mijn mensvisie. Elk mens is bijzonder, en in die zin zegt zo’n functie eigenlijk niet zo veel. Ik ben gewoon Marlies, die haar maatschappelijke en ouderlijke plichten heel serieus neemt.”
Toch staat ook u soms in de schijnwerpers, als de vrouw van Kees.
„Je wordt vaak herkend, en soms ben je daar niet voor in de stemming. Maar soms is het ook leuk – en ik kan die reactie van andere mensen sowieso goed begrijpen. Ik vond het zelf ook bijzonder toen ik Mark Rutte zomaar tegenkwam in het restaurant waar ik lunchte. „Hé, je bent zo modern”, zei hij, „je draagt niet eens een broek” – hij verwarde mij met een moslima.”
Krijgt u vaker commentaar op kleding en uiterlijk?
„In dat opzicht word ik altijd beoordeeld. Als iemand zegt: „Ik ben het niet eens met je kledingstijl”, dan is dat pijnlijk. Je voelt je afgewezen. Op niet-anonieme kritiek schrijf ik altijd een reactie, omdat ik het vervelend vind dat ik iemand pijn gedaan heb. Als het goed is kunnen we elkaar in de Bijbel vinden, en als het over nuanceverschillen gaat, hoop ik dat we elkaar kunnen vrijlaten.
Maar ja, als ik het voor de een goed doe, doe ik het voor de ander weer niet goed. Ik probeer daar bewust mee om te gaan door zo veel mogelijk mezelf te zijn en tegelijk goed na te denken over mijn keuzes. Dat ik verantwoord in het leven sta en geen aanstootgevende dingen doe.”
U bent iemand die heel bewust leeft. Dat kost energie – hoe vindt u het juiste evenwicht?
„Ik moet mezelf niet kwijtraken. Het zijn beslissingen die je steeds weer nemen moet: ga je met je man mee in verkiezingstijd, ben je zichtbaar aanwezig in de media? De mensen vinden het altijd leuk als je erbij bent, maar als ik het zelf niet meer trek, raak ik uit balans. Daar moet ik op letten. Ik heb meer tijd voor mezelf nodig dan Kees.
Ruim drie jaar geleden heb ik een burn-out en depressie doorgemaakt. Ik schaamde me daarvoor, dat mij dat overkwam, en ik praatte er met bijna niemand over. Voor dit interview dacht ik nog: moet ik het wel vertellen? Maar het is toch goed om er open over te zijn. Mensen denken anders dat ik het allemaal zo makkelijk doe, dat mijn leven een succesverhaal is. Maar er is ook een andere kant. Ik weet heel goed wat lijden is, het leven heeft mij in dat opzicht bescheiden gemaakt.
Hoe ik er weer bovenop gekomen ben, dat is genade. Achteraf heb ik gedacht: Als lijden me dichter bij de mensen en hun lijden brengt, dan is het ook goed. Maar als je er middenin zit, denk je dat echt niet. Dat komt pas als het weer beter gaat. Nu denk ik: Laten we elkaar maar helpen en bijstaan en bevestigen in het waardevolle van het mens-zijn. Ieder mens wil toch tot zijn bestemming komen en de zin van zijn leven ervaren. Ieder mens heeft een leegte in zich, schreef Pascal, die alleen God kan vervullen. We blijven zoekers, worstelaars hier op aarde.”
In oud gereformeerde kringen wordt daar niet zo makkelijk over gesproken.
„Dat herken ik wel. Maar als God zo voor je zorgt, elke dag weer, is het niet goed om erover te zwijgen. Voor mij is het stukje uit de Bijbel over de vrouw die alleen de zoom van Zijn kleed aanraakt, heel aansprekend. Dat stukje zegt: God weet alles, voor Hem is het genoeg. Hij aanschouwt alle moeite en verdriet –zoals ik vanochtend nog las– opdat we het in Zijn hand geven. Zo groot is Hij, zo veel wijzer dan wij. We denken allemaal de waarheid in pacht te hebben, maar laten we maar bescheiden zijn, laten we maar bidden.”
Levensloop Marlies van der Staaij
Marlies van der Staaij-van Ree (1971) groeide op in Lunteren, studeerde aan de hbo-v in Ede en was jarenlang werkzaam als verpleegkundige, onder meer op de afdeling cardiologie in het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda. Momenteel werkt ze als coördinator voor Diakonos, een vrijwilligersorganisatie voor palliatieve en terminale zorg in Benthuizen. Daarnaast doet ze dienst bij het meldpunt medisch-ethische vragen van de NPV en is ze lid van de redactieraad van de GezinsGids. Sinds 2014 studeert ze psychologie aan de Open Universiteit. Ze is getrouwd met SGP-Kamerlid Kees van der Staaij en moeder van twee adoptiekinderen.