„Zelfs vandaag is er geen reden voor paniek”
„De Heere beware ons voor paniek. Er is zelfs vandaag geen reden toe.” Prof. dr. A. de Reuver zei dit dinsdagavond in een bidstond in de Oude Kerk te Putten. De dienst, onder verantwoordelijkheid van de algemene kerkenraad van de hervormde gemeente van Putten, werd gehouden aansluitend aan de ledenvergadering van de Gereformeerde Bond.
De teksten voor de preek waren genomen uit Jesaja 63 en 64. „Drie SOS-signalen vuurt de profeet omhoog”, aldus prof. De Reuver. „Zie neder, keer weder, kom neder. En wil het vanavond werkelijk een bidstond zijn, dan zal het erom gaan dat we Jesaja’s gebed niet maar aanhoren en desnoods bewonderen, maar dat we zijn woorden tot de onze maken.”
Het is op het dieptepunt van Israëls volksbestaan dat de profeet het uitschreeuwt naar omhoog, zei de hoogleraar. „Jawel, hij beseft terdege dat zich hier niets minder voltrekt dan Gods rechtmatige gericht. Een heilig geding. Maar dit besef van Gods oordeel belet hem toch niet juist deze Verbondsgod aan te roepen, sterker: in te roepen. Tegen God vlucht hij tot God: dwars door Zijn toorn naar het hart van Zijn ontferming. Waar is de Heere van de uittocht uit de nacht van Egypte, van de doortocht door de dood van zee en Jordaan, van de intocht in het land der belofte? Gemeente, is het voor ons niet heel herkenbaar? De vloed van de ontkerstening lijkt niet te keren. De afval is ongekend. De samenleving verwildert, de moraal raakt verziekt. En de kerk zelf? Wie zou niet beschaamd zijn over zo veel ongehoorzaamheid in leer en leven? En wie zou niet huilen over de verdeeldheid die kerkvolk, gezinnen en broeders uit elkaar drijft, over het gebrek aan zeggingskracht naar binnen, het tekort aan werfkracht naar buiten en over de teloorgang van profetische bezieling?”
„Waarom doet Gij ons van Uw wegen dwalen en verstokt Gij ons hart?” vervolgde prof. De Reuver. „Lama? Waarom? Nee, we wentelen met dit ”waarom” de schuld niet op U. We kennen de oorzaak van de malaise: bij ons ligt de schuld. Wij hebben het oor geleend aan de stem van de tijdgeest. Wij hebben het hart verpand aan wereld en weelde. Wij hebben U niet bemind met de overgave die U toekomt. Zoals Israël weleer deden wij Uw Heilige Geest smart aan. Wij hebben vertrouwd op getallen en macht, gebouwd op rechtzinnigheid en belijdenistrouw. Veel kerk in de mond, maar veel wereld in onze manieren. Veel godsdienst op de agenda zonder veel godsvreze in het hart. Heere, wij hebben gezondigd.”
De hoogleraar riep op -„bij alles wat ons overkomen kan”- toch niet te vergeten dat God door alle gerichten heen Zijn beloften aan het vervullen is, allerwegen. „U bent geestelijk toch niet bijziende? God gaat Zijn soevereine gang. Onweerstaanbaar. In dat licht bezien zeggen we vanavond: Het gaat goed met de kerk. Want God drie-enig kwam en komt. Hij zal Zijn werk voor ons voleinden. Dat is het vergezicht dat wenkt.”