Tegenstelling
Handelingen 19:2a
„Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, als gij geloofd hebt?”
Gods kind waakt dubbel voor zijn wandel in de toekomst en hij volmaakt de heiligmaking in de vreze Gods. De betekenis van deze uitdrukking van de apostel –dat een mens die uit God geboren is niet kan zondigen– wordt duidelijk aangetoond in het voorbeeld van een inhalige wereldling. Een dergelijk inhalig mens is niet geneigd om gul of vrijgevig te zijn. Maar als hij eens onverwachts een verkwistende bui heeft, heeft hij meteen berouw van deze misstap en legt zich met dubbele zorg toe op zijn zuinigheid.
Zo is het ook met elke wedergeborene. Zondigen is net zo tegengesteld aan zijn gewone gemoedstoestand en geneigdheid als gulheid tegengesteld is aan de geneigdheid van een vrek. Maar als de zonde hem eens te machtig wordt, keert hij onmiddellijk met dubbele ijver naar zijn plicht terug en brengt vruchten voort die de bekering waardig zijn. Terwijl de onbekeerde zondaar geheel dood is in misdaden en zonden. Ook al onthoudt hij zich uit wereldlijke zelfzuchtige motieven van grove zonden, hij heeft toch een rechteroog dat hij niet wil uittrekken en een rechterhand die hij niet wil afhouwen. Of is als een schoon schijnende Agag, die niet aan God wil offeren. Daaruit blijkt duidelijk dat hij niet beter is dan Saul. Welke andere pretenties hij dan ook mag hebben, hij heeft de Heilige Geest niet ontvangen.
George Whitefield, predikant te Newburyport
(”Keur van leerredenen”, 1770)