Gods spiegelbeeld
Handelingen 19:2a
„Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, als gij geloofd hebt?”
De apostel zegt: „Of kent gij uzelf niet, dat Jezus Christus in u is? Tenzij dat gij enigszins verwerpelijk zijt?” (2 Korinthe 13:5) „Maar zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe” (Romeinen 8:9). En Johannes zegt ook: „En hieraan kennen wij, dat Hij in ons blijft, namelijk uit de Geest, Die Hij ons gegeven heeft” (1 Johannes 3:24).
Het is niet nodig dat wij Hem op dezelfde wonderbaarlijke manier ontvangen zoals de apostelen van de Heere, met tekenen en wonderen. Maar het is absoluut noodzakelijk dat wij, evenals zij, de Heilige Geest ontvangen in Zijn heiligende genade. Dit zal zo blijven tot het einde van de wereld.
Zo staan immers de zaken tussen God en mens: God heeft de mens oorspronkelijk recht geschapen. Of, zoals de gewijde schrijver het uitdrukt: „God heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt.”
Dat betekent dat zijn ziel een getrouw spiegelbeeld was van de goddelijke natuur. Hij, Die eerder door Zijn almachtige wil de wereld het aanzijn gaf, ademde de mens de adem van het geestelijk leven in en zijn ziel werd versierd met alle volmaaktheden van de Godheid. Dit was het sluitstuk van de schepping: de volmaaktheid van de zedelijke en materiële wereld. De mens leek zo nauwkeurig op zijn goddelijke Oorsprong, dat God niet anders kon dan Zich verheugen en vermaak scheppen in Zijn eigen gelijkenis.
George Whitefield,
predikant te Newburyport
(”Keur van leerredenen”, 1770)