Arie van der Poel (GZB): Gevoelig voor goede argumenten
„Je hebt ons altijd in liefde de waarheid gezegd.” Dat kreeg mr. Arie van der Poel, regiocoördinator bij de GZB, te horen toen hij na 22 jaar afscheid nam van ‘zijn’ regio Afrika. De jurist is „gevoelig voor goede argumenten”, maar hij offert zijn mening niet zomaar op. Hij is nuchter, maar „sommige dingen overstijgen mijn nuchterheid.”
Afrika heeft hij in zijn hart gesloten. Meer dan twintig jaar was hij binnen zendingsorganisatie GZB verantwoordelijk voor de contacten met partners in zuidelijk Afrika. Per 1 januari heeft hij deze functie overgedragen aan ds. Willem-Henri den Hartog, die tegelijkertijd zendingswerker is in Malawi. Zelf blijft hij landencoördinator voor het Midden-Oosten en sinds het begin van dit jaar ook voor Centraal-Azië.
Na zijn middelbareschooltijd ging de 18-jarige Arie van der Poel aan het werk bij de AMRO-bank. Eerst in Rotterdam, later in Amsterdam, waar hij bij het zogeheten buitenlands bedrijf van de bank terechtkwam, „te midden van academici, jonkheren en baronnen.” Zijn leidinggevende spoorde hem aan om te gaan studeren. Het werd rechten aan de Universiteit van Amsterdam, een studie die hij in 1986 afrondde.
Kerkelijk vond Van der Poel aansluiting bij de hervormde Noorderkerkgemeente. „Mijn ouders kerkten in de gereformeerde gemeente van Capelle aan den IJssel. Als jongen van 16 jaar voelde ik me aangetrokken tot de preken van ds. A. de Reuver, de latere hoogleraar, die stond in de hervormde gemeente in die plaats. Mijn ouders stonden het mij toe om daar één keer per zondag te kerken.”
In Amsterdam ontdekte de rechtenstudent „dat het er in het geloof om gaat God op Zijn beloften te vertrouwen. Ik leerde te zeggen: Neem mijn leven, laat het, Heer’, toegewijd zijn aan Uw eer. Van ds. C. Blenk heb ik ontzettend veel geleerd. In de preken van ds. Blenk kwamen kerk en wereld samen. Hij sprak profetisch, in de trant van: Er staat geschreven, er is geschied.”
Na het afronden van zijn studie ging Van der Poel opnieuw aan de slag in het bankwezen, maar na drie jaar vond hij werk dat helemaal zijn hart had. Hij werd redacteur-verslaggever bij de Evangelische Omroep. „Ik ben daar van 1990 tot 1994 werkzaam geweest, dus van net na de val van de Berlijnse Muur tot de verkiezingen die leidden tot het eerste paarse kabinet. Ik versloeg politiek nieuws en was redacteur geestelijk leven. Een uitzonderlijke combinatie. Het was prachtig werk. Ik houd ervan om dingen te onderzoeken, ik ben nieuwsgierig.”
Toch vertrok u al na vier jaar naar de GZB.
„Bij de EO maakte ik reizen naar het buitenland. Ik ging met buitenlandcommentator Aad Kamsteeg naar China bijvoorbeeld. En ik kwam in contact met de gereformeerd synodale prof. Joh. Verkuyl, emeritus hoogleraar missiologie aan de Vrije Universiteit. Hij maakte grote indruk op me en inspireerde me. Op zijn rouwkaart stond simpelweg: Evangeliedienaar. En dat was hij. Hij wilde bruggen slaan in de kerk, tussen de evangelicals en de oecumenischen, en hij wilde met het Evangelie een brug slaan tussen de kerk en de wereld. God heeft ons in de wereld gezonden, was zijn motto. Van die onvoltooide taak van de wereldzending ging mijn hart sneller kloppen.
Dus toen ik in De Waarheidsvriend een vacature zag staan voor secretaris Afrika –zo heette de regiocoördinator toen nog– dacht ik: dat zou op termijn een mooie functie voor mij zijn. Op termijn. Ik had het nog goed naar mijn zin bij de EO, maar ik wilde graag ook zelf verantwoordelijkheid nemen voor grotere en langdurige projecten. Toen de vacature een paar maanden later opnieuw werd geplaatst, wees een bevriende collega mij er op. Daar hoorde ik Gods stem in. Ik gebruik het woord roeping niet zo snel, maar ik zag wel lijntjes samenkomen.”
En toen u die verantwoordelijkheid had?
„Ik heb weleens gedacht: waar ben ik aan begonnen. Zendingswerkers zijn soms best eigenzinnige mensen. Die eigenzinnigheid hebben ze ook nodig in hun werk, maar het was in het begin wel lastig om daarmee om te gaan. Je moet gezag opbouwen en vertrouwen winnen. Met gezag opbouwen bedoel ik: integer zijn, houden van God, van Zijn kerk, van de mensen. En je moet natuurlijk ook goed weten waar het over gaat.
Je gelooft het misschien niet, maar ik ben best verlegen. Ik heb geleerd om dingen gewoon te doen. Gelukkig wist ik dat ik een vaste grond onder mijn voeten had.”
Heeft het werk uw kijk op de kerk veranderd?
„Ik ben nuchterder geworden. Tijdens mijn introductiereis door Afrika ontmoette ik een penningmeester van een kerk die iedere week één dag nodig had om thuis te bidden. Mijn collega en ik vonden dat nogal merkwaardig. Toen ik een week zelfstandig op mijn post zat, kreeg ik een fax. De penningmeester was met de noorderzon vertrokken, met een fors geldbedrag.”
Maakt zoiets u niet cynisch?
„Cynisme helpt je niet verder. Je moet door te handelen proberen het goede te versterken en het kwade in te dammen. Nuchterheid en vroomheid moeten hand in hand gaan.
Ik heb in de afgelopen 22 jaar Zimbabwe zien veranderen van de graanschuur van Afrika tot het bijna failliete land dat het nu is. Ik zag de aidsepidemie haar verwoestende werk doen. Kinderen die op straat begrafenisje speelden. Op straat voortstrompelende levende lijken. En dat alles is eigenlijk grotendeels terug te voeren op grof machtsmisbruik, onverantwoord gedrag van mannen en misbruik van vrouwen in combinatie met armoede.
Tegelijk ontmoette en ontmoet ik prachtige mensen die licht verspreiden. Ze weten het vaak zelf niet, hebben een lampje op de rug. Ik ben onder de indruk gekomen van de spiritualiteit van de broeders en zusters in Afrika. Van hun vertrouwen op God, van hun feestelijke kerkdiensten met prachtige zang. Ik heb geleerd van christenen die zomaar bij de auto bidden of de banden het mogen houden. Zoiets gaat je nuchterheid te boven.”
U heeft in uw werk de kerk van nabij zien veranderen.
„De fronten verschuiven. Het bevreemdt me niet, maar ik vind het wel aangrijpend dat de kerk in Nederland slinkt en dat zij elders groeit. Door de kracht van de cultuur, van het hedonisme, van het materialisme, zie je de wereldgelijkvormigheid in de kerk toenemen. Als reactie daarop kan de kerk vluchten in traditionalisme. Begrijp me goed: traditie is iets waardevols, maar traditionalisme is verstikkend. Ik heb iemand eens horen zeggen: „Het eerste is het levende geloof van de doden en het tweede het dode geloof van de levenden.””
Wat is de constante in uw leven?
„Jezus Christus en Die gekruisigd. De drie sola’s: de Schrift, het geloof, de genade. En zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus: dat ik in leven en sterven Zijn eigendom ben.
In dit alles is veel ruimte. God is veel groter, wijzer en dieper dan wij ooit kunnen bevatten. Laat bijzaken daarom maar bijzaken blijven en probeer vanuit de kern te denken.”
De fronten verschuiven, zegt u. Wat is het front?
„Ik denk aan de 21 koptische christenen die begin 2015 op het strand van Libië zijn onthoofd. Ze gaven hun geloof niet op, maar bekochten hun christen-zijn met de dood. Ik begrijp dat er theologisch grote verschillen zijn tussen de kopten en ons, maar als ik de volharding van hen zie, als ik zie hoe zij vasthouden aan hun geloof en daarvan getuigen, dan kan ik daar alleen maar van onder de indruk zijn.
Ik wil maar aangeven dat we geen achterhoedegevechten moeten voeren zoals dat soms in de gereformeerde gezindte wordt gedaan. Steeds meer lerend van de wereldkerk, ben ik de gereformeerde traditie in toenemende mate gaan waarderen. Maar er is daarbuiten ook nog wel het nodige te ontdekken. Bij ons worstelen velen met de toe-eigening van het heil. In Afrika speelt dat vaak helemaal niet. „God zegt het toch? Dan is het waar”, zo redeneert men.”
U reist veel. Dat betekent dat u veel van huis weg bent.
„Bewust hebben mijn vrouw en ik ervoor gekozen dat zij thuis zou zijn voor de kinderen toen deze nog klein waren. Dat heeft veel rust en stabiliteit gegeven.
Mijn eerste reis voor de GZB duurde vier weken. Dat zou ik nu nooit meer gedaan hebben. Thuisgekomen uit het buitenland wachtten er vaak allerlei vergaderingen op mij die ik vanwege mijn reizen had verzet. Op een avond zei een dochter eens: „Papa, naar welke vergadering gaat u vanavond?” Dat was een schok voor me.
Ik probeerde, toen de kinderen klein waren, er ook echt te zijn voor hen als ik thuis was. Ik vertelde verhalen waarvan ik zelf niet wist hoe ze af zouden lopen. En als ik na een reis weer thuiskwam, was het feest en bracht ik cadeautjes en verhalen mee. De kinderen genoten daarvan. Bezoeken van buitenlandse gasten hebben ons als gezin ook verrijkt. Hoogtepunt was een vakantie in Malawi met alle kinderen, waarin we ook mensen ontmoetten met wie ik jaren heb gewerkt. Binnenkort hopen we opa en oma te worden, heel bijzonder.
Hoe mijn relatie met de kinderen is? Met ieder kind heb je een andere band, maar met allemaal ervaar ik het als open en positief. Ze willen God dienen en volgen. Dat is een verhoring van ons gebed. Maar ook als je God leert kennen, blijven er vragen te over. Daar spreken we met elkaar over. Ik als vader heb ook niet overal een antwoord op, en dat hoeft ook niet.”
Wie is uw vrouw voor u?
„Mijn belangrijkste adviseur. We zijn veilig bij elkaar. En gelukkig.”
Is zij uw enige adviseur?
„Goede vrienden en collega’s geven ook feedback. In dit werk heb je veel wijsheid nodig, het is goed om met anderen te overleggen. Want dat is wel iets wat ik geleerd heb: dat je bruggen moet bouwen, vredestichter moet zijn. Niet soft door de problemen uit de weg te gaan, maar vrede stichten door er doorheen te komen.
Toen ik afscheid nam van Afrika, zeiden de mensen daar: „Je hebt ons altijd in liefde de waarheid gezegd.” Een groter compliment kon ik niet krijgen. Eerlijk zijn in liefde, dat wil ik. Dat kan ook, als je een langdurige relatie met mensen hebt opgebouwd.”
Bent u makkelijk te overtuigen?
„Natuurlijk heb ik mijn eigen visie en overtuiging, maar ik ben wel gevoelig voor goede argumenten.” Lachend: „Soms laat ik me daardoor overtuigen.”
Wanneer komt u tot rust?
„Als ik naar Bach luister. Wachet auf, ruft uns die Stimme. Prachtig. En als ik wandel in de natuur of op de racefiets stap. Ik kom niet altijd voldoende tot rust. Bidden en Bijbellezen staan weleens onder druk.”
Hoe wilt u herinnerd worden?
„Als een goede man en vader, iemand die Jezus Christus liefhad en Hem heeft willen dienen.”
U lacht erbij.
„Het is me nogal niet een vraag.
Humor, dat is ook belangrijk. Ik hoop ook herinnerd te worden als iemand met zelfrelativering. Het gaat me niet om lol, maar om vrolijkheid. Bij Bach wisselen vrolijkheid en ernst elkaar ook af en het eindigt steevast in: Soli Deo Gloria.
Ernst en luim. Dat maakt het leven lichter.”
Levensloop mr. Arie van der Poel
Arie van der Poel werd op 24 februari 1958 in Rotterdam geboren. Hij is de oudste in een gezin van zeven kinderen. Van der Poel groeide op in Capelle aan den IJssel en Middelburg en ging op zijn 18e aan het werk bij de AMRO-bank. Later studeerde hij rechten in Amsterdam. Van 1990 tot 1994 werkte hij als radioverslaggever bij de Evangelische Omroep. In 1994 begon hij als regiocoördinator bij de GZB, een zendingsorganisatie binnen de toenmalige Nederlandse Hervormde Kerk. Van der Poel is getrouwd en vader van drie dochters en een zoon. Hij is ouderling in de hervormde gemeente te Scherpenzeel (Gld.).