Christus’ erfenis
Psalm 2:9
„Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat.”
Toen Christus immers, terwijl Zijn macht verborgen en onzichtbaar was, van de Vader de volkeren van de hele aarde als erfenis ontvangen had, weidde Hij hen die Hem leerden kennen en in Zijn schaapskooi bleven en leidde hen naar en ook weer terug van de goede weiden. Dat deed en doet Hij zo dat Zijn schaapskooi, als zij dit begrijpt, vervolgens zegt: „De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij deed mij neerliggen in grazige weiden. Hij voerde mij naar wateren der rust. Hij verkwikte mijn ziel.”
Verder onderwerpt Hij uit de heidenen hen die Hem aanvallen en die zich tegen Zijn schapen verheffen aan Zijn ijzeren scepter, door hen te bedwingen door de macht van de Romeinen. Zo is het toch realiteit geweest dat de onverzadigbare gemoederen van de heidenen en hun aanval op de Kerk van God alleen al door de dreiging die van de Romeinen uitging tegengehouden werden? Want de vorsten van de steden en de volkeren zouden beslist niet toegelaten hebben dat de leer van Christus in hun midden was blijven bestaan. Daarmee bedoel ik de leer, waardoor de dwaling van de heidense machten uit hun midden weggenomen werd. Maar aangezien zij de Romeinen vreesden en die als bedreiging zagen, terwijl de Romeinse bevelen hen in bedwang hielden, beteugelde God hun mentaliteit en hield hen in toom.
Eusebius van Caesarea, bisschop van Caesarea
(”Commentaar op Psalm 2”, geschreven rond het jaar 330)