Ook niet-gelovige kan stervenswet gegrond afwijzen
Het recept is eenvoudig. Laat in een praatprogramma enkele politici of professionals debatteren over de voors en tegens van klaar-met-levenwetgeving. En breng dan op het juiste moment een praktijkgeval in stelling, liefst in levenden lijve aanwezig. „Maar Kamerlid Pietersen, dat beweert u nu allemaal wel, maar hier naast u zit mevrouw Jansen. Zij weet vanuit de praktijk waarover zij spreekt. Mevrouw Jansen is kerngezond, maar heeft een moeilijk, zwaar leven gehad. En heeft nu voor zichzelf beslist dat zij niet verder wil. Die wens gaat u toch zeker niet blokkeren? Als zij na rijp beraad uit het leven wil stappen, mag zij dat toch zelf weten?”
Dat wij leven in het tijdperk van de authenticiteit, zoals de Canadese denker Taylor al vaak betoogde, heeft grote gevolgen voor het maatschappelijk debat. Ook voor discussies over het vrijwillige, zelfgekozen levenseinde. Veel debatten en media-uitzendingen over dit thema lijken immers juist via deze route te worden beslist?
Dit is, met name voor christelijke politici, een van de lastigste momenten in een talkshow. Mevrouw Jansen heeft het tot op zekere hoogte gemakkelijk. Zij hoeft slechts haar eigen situatie naar voren te brengen en te schetsen hoe zij lijdt. En wie zal haar dat betwisten? De enige die weet hoe zij de zaken beleeft, is immers mevrouw Jansen zelf?
Politicus Pietersen daarentegen heeft een ingewikkelder, rationeler, abstracter betoog nodig. Hij moet de belangen van de totale gemeenschap wegen. Zijn uiteenzetting komt, vooral op een snel medium als tv, al gauw minder overtuigend over. „Wat doet die man toch moeilijk?”
Voor christelijke politici is de verleiding groot dan maar het laatste bastion te betrekken: het christelijk geloof verbiedt een zelfgekozen levenseinde. Maar dat pad inslaan, luidt meteen het einde van het debat in. „Oh? Mag het niet van de Bijbel? Maar ík geloof niet in dat boek.” Geen wonder dat politici als Segers (CU) en Van der Staaij (SGP) steeds hun best doen om bij dat laatste, ultieme argument weg te blijven.
De spannende vraag is of dat kan. Natuurlijk kunnen christelijke politici proberen de focus van het debat te verleggen. Ze kunnen aanvoeren dat het er primair om gaat dat we als samenleving onze arm slaan om ouderen, behoeftigen en noodlijdenden. En dat dán die vraag om een geforceerd levenseinde grotendeels verdwijnt.
Maar afdoende is deze redeneerroute niet. Want elke gehaaide interviewer komt op zeker moment terug op de vraag: „Maar als we dit allemaal gedaan hebben, dan nóg blijft er een kleine groep over die echt niet verder wil leven. Dat kunt u, politicus, niet ontkennen. Hier zit er één uit die groep: mevrouw Jansen. Wat hebt u haar en haar lotgenoten te bieden?”
Toch valt ook hierop nog te antwoorden met algemeen aanvaarde, redelijke argumenten. De commissie-Schnabel ging ons hierin ruim een jaar geleden voor. Eén van de ankerpunten in haar redenering was dat een regeling die voor een kleine groep mensen uitkomst biedt (of lijkt te bieden), voor de samenleving als geheel schadelijk kan zijn. Toegepast op de klaar-met-levenproblematiek: voor een zeer kleine groep in de samenleving kan het een ‘oplossing’ lijken als artsen hen straffeloos mogen helpen om hun leven te beëindigen, maar voor de samenleving als geheel liggen hier grote risico’s. Voor je het weet, schreven Schnabel en de zijnen, wordt een „wettelijke optie ook een daadwerkelijke optie. Dat betekent dat burgers (…) bewust of onbewust door hun omgeving ‘gestimuleerd’ kunnen worden om deze afweging te maken.”
De politiek zou er verstandig aan doen dit goed doordachte argument van de zogeheten commissie van wijzen te verinnerlijken en na te volgen.
Ja, een Bijbelgetrouw christen is op grond van zijn geloof tegen een voltooidlevenwet. Maar nee, je hóéft er geen gelovige voor te zijn om zo’n wet eveneens af te wijzen. Er zijn ook andere, valide argumenten om je hiertegen te verzetten. Al was het maar het argument dat Rutte eind vorig jaar noemde: bij twijfel niet inhalen.