Rutgerssymposium: Kerk-zijn van beneden naar boven
Aan de Vrije Universiteit Amsterdam werd donderdag een symposium gewijd aan de verhouding tussen de lokale gemeente en de bovenlokale kerk. Aanleiding was de honderdste sterfdag van kerkrechtdeskundige Frederik Lodewijk Rutgers.
Voor in de zaal prijken twee portretten: rechts de markante kop van dr. Abraham Kuyper, links zijn medestrijder dr. Frederik Lodewijk Rutgers. „Mijn alter ego”, noemde Kuyper zijn vriend, „de rijkste steun in mijn levensstrijd.” Wie was deze man over wie Kuyper zo de loftrompet stak?
Rutgers (1836-1917) geniet vooral bekendheid als kampioen van het gereformeerde kerkrecht. Begonnen als predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk, werd hij later hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Ter gelegenheid van zijn honderdste sterfdag had aan de VU een symposium over hem plaats, georganiseerd door het Centrum voor Religie en Recht en het HDC. Wat Kuyper in grote lijnen uitdacht, voerde Rutgers met grote nauwkeurigheid uit. En in karakter vulden de twee elkaar aan: de belijnde academicus naast de vurige leider.
Dr. C. van den Broeke, universitair docent kerkrecht, introduceert het programma. „Het portret van Kuypers mag u zoenen of omhelzen of weet ik wat”, houdt hij de aanwezigen voor, „maar ik vraag u niet op het podium te komen bij het schilderij van Rutgers. Het staat op een ezel en is dus niet heel stevig.”
Het portret van Rutgers toont een robuust calvinist. Het werd in opdracht van Kuyper geschilderd door Jozef Israels, licht prof. dr. George Harinck toe. „Kuyper heeft met dit schilderij de man die niet op de voorgrond stond in het licht willen stellen.”
Voetius
Thema van het symposium ”Nooit meer eene nieuwe hiërarchie” is de verhouding tussen de lokale gemeente en de bovenlokale kerk. Rutgers ontwikkelde het zogeheten Doleantiekerkrecht, waarin het recht van de plaatselijke gemeente een sterk accent krijgt. Daarvoor beriep hij zich onder meer op de zeventiende-eeuwse theoloog Gisbertus Voetius. Het gaat Rutgers niet zozeer om een evenwichtige weergave van Voetius’ ideeën, maar om de bruikbaarheid ervan in zijn eigen tijd, laat dr. Aza Goudriaan zien. Aan de hand van citaten uit het werk van Rutgers en Voetius toont hij aan dat de selectie van Rutgers „slechts ten dele” recht doet aan de zeventiende-eeuwse theoloog.
Kerkbouw
Rutgers’ accent op de plaatselijke gemeente sluit goed aan bij de kerkleer van Kuyper. Kuyper onderstreept dat alle plaatselijke gemeenten „een plaatselijke representatie zijn van het lichaam van Christus”, zegt prof. dr. C. van der Kooi. Hoewel Kuyper een plicht tot samenwerking met andere gemeenten erkent, benadert hij de kerk principieel van beneden naar boven (bottom up). Daarmee relativeert hij het instituut en de ambten, die slechts middelen zijn om het lichaam van Christus gestalte te geven.
Van der Kooi illustreert Kuypers visie aan de hand van de kerkbouw. Zo raadt Kuyper aan de vorm van de kruiskerk op te geven, en in plaats daarvan kerken te bouwen met de grondvorm van een halve cirkel. De Pelikaankerk in Leeuwarden-West, waar Van der Kooi opgroeide, is daarvan een voorbeeld. „De amfitheatervorm met oplopende zitvlakken drukt de gelijkheid van alle kerkleden uit, waarbij men elkaar en de dominee kan zien. Het is een gebouw zonder koorhekken en banken voor notabelen. Het symboliseert een kerk die vrij van overheidsbemoeienis wil zijn.”
Van den Broeke relativeert in zijn betoog over Rutgers en de kerkelijke deputaten het begrip ”hiërarchie”. „Wat bedoelen we eigenlijk met die term? Er kunnen predikanten en gemeenteleden zijn die zich autoritair en hautain gedragen, ook al staat op papier dat er in de kerk geen hiërarchie moet zijn. Wat met de mond wordt beleden, hoeft nog geen praktijk te zijn.”
Dick Schoon, bisschop van de Oud-Katholieke Kerk, belicht het episcopaal-hiërarchische perspectief. Prof. Henk Bakker, verbonden aan het Baptisten Seminarium, verwoordt het congregationele perspectief. En advocaat Teunis van Kooten laat zien hoe de burgerlijke rechter een kerkscheuring beoordeelt.
Van den Broeke geeft een slotopmerking mee: „Kerken van nu hebben geen behoefte aan autoritaire leiders. Wat ze nodig hebben zijn religieuze leiders met autoriteit.”
Frederik Lodewijk Rutgers (1836-1917)
„Jurist van de Doleantie” wordt hij wel genoemd: Frederik Lodewijk Rutgers. Hij was naast dr. Abraham Kuyper een van de leidende personen van de Doleantie.
Rutgers was hervormd predikant te Soesterberg (1860), Eibergen (1865), Brummen (1867), Vlissingen (1874), ’s-Hertogenbosch (1877) en Amsterdam (1878). Met de stichting van de Vrije Universiteit in 1880 werd hij hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht.
Zijn raadgevingen aan kerkenraden die hem om advies vroegen, publiceerde Rutgers in een tweedelig werk, getiteld ”Kerkelijke Adviezen” (Kampen, 1921-1922).
Dr. Rutgers ging in 1910 met emeritaat. Bij zijn overlijden in 1917 schreef dr. Kuyper in De Heraut een in memoriam, ”Het afsterven van mijn trouwen vriend Rutgers”.