„Stel besluit over vrouw in het ambt niet uit”
De commissie voorbereiding besluitvorming vrouwelijke ouderlingen en predikanten (VB-VOP) geeft de Landelijke Vergadering (LV) van de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) onder meer in overweging de besluitvorming over openstelling van de ambten voor vrouwen niet nog eens jaren uit te stellen. Tegelijk pleit zij voor „fasering.”
Het moderamen van de LV (generale synode) van Lelystad besloot tijdens de zitting van 3 april een zes leden tellende commissie te benoemen die de besluitvorming over het rapport van de commissie vrouwelijke ouderlingen en predikanten (VOP) zou voorbereiden: de commissie VB-VOP. „Daarbij zal zij”, zei preses ds. W. Smouter toen, „vooral letten op het verwerven van een zo breed mogelijk draagvlak binnen de Nederlands Gereformeerde Kerken, op een wijze die recht doet aan het Akkoord van Kerkelijk Samenleven (AKS) en die zo veel mogelijk rekening houdt met de contacten met de zusterkerken.”
Op verzoek van de commissie VB-VOP wordt aanstaande zaterdag, op de vijfde LV-zitting, een extra bespreking gehouden ter voorbereiding op de besluitvorming over deze zaak, die op dit moment voor 26 juni staat geagendeerd. Doel van de bespreking is onder meer „dat de commissie VB-VOP in voldoende mate indruk krijgt van de in de LV levende standpunten, om voorstellen te kunnen doen voor besluitvorming waarvoor een zo groot mogelijk draagvlak bestaat.”
De aard van de besluitvorming die de commissie voor ogen heeft, sluit aan bij de adviezen daarover in het rapport VOP. „Dat wil zeggen dat we als commissie eerst besluitvorming zouden willen hebben over de hoofdconclusie van de commissie VOP -„De ambten van predikant en ouderling kunnen ook voor de zusters worden opengesteld”, red.- en pas daarna over wat dat voor de kerkelijke praktijk zou moeten betekenen.”
Uit de reacties op de bespreking van het rapport zoals die op 3 april plaatshad, maakt de commissie VB-VOP „voorzichtig op dat er een goede kans is dat de LV het al of niet instemmen met de hoofdconclusie van het rapport VOP als een zaak van christelijke vrijheid zal beschouwen. Blijft deze indruk overeind, ook na verdere reacties op dit rapport, dan zal ons voorstel voor een eerste besluit daarvan uitgaan. Voor een eventuele verdere besluitvorming ten aanzien van de kerkelijke vrijheid heeft de voorbereidingscommissie nog geen indruk gekregen over welke besluiten een breed draagvlak kunnen vinden. De bespreking op 15 mei moet daarover meer duidelijkheid verschaffen.”
Ten behoeve van deze bespreking schreef de commissie VB-VOP een handreiking. Daarin geeft zij de LV onder meer in overweging dat:
„het -gelet op de gang van zaken bij de openstelling van het diakenambt en de wens van verschillende afgevaardigden van de Landelijke Vergadering- wenselijk is over de openstelling slechts voorlopige besluiten te nemen en de definitieve besluitvorming aan een voortgezette vergadering over te laten”;
„binnen de NGK de kerkelijke bezinning over de zaak van ”vrouw en ambt” inmiddels een ’geschiedenis’ heeft van meer dan 25 jaar. Dit heeft in de relatie met de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) niet geleid tot een inhoudelijke gedachtewisseling die daaraan recht doet. In de huidige situatie geeft de reactie van CG-deputaten geen aanleiding om te veronderstellen dat er binnen de CGK bereidheid is op dit moment het kortgeleden vastgestelde standpunt opnieuw in overweging te nemen. In de GKV staat de kwestie als zodanig niet op de kerkelijke agenda. Het is dan ook niet duidelijk waarop de optimistische verwachting van de GKV-deputaten stoelt, dat een gemeenschappelijk beraad de samenbinding zal vergroten. Integendeel, het is zelfs goed denkbaar dat zo’n gemeenschappelijk beraad juist aanleiding geeft tot extra onderlinge spanningen”;
„het allerminst denkbeeldig is dat na een besluit om de openstelling als een zaak van christelijke vrijheid te beschouwen, kerken met een beroep op artikel 34 van het AKS zullen besluiten zich niet te conformeren aan een verdere uitspraak waarin daadwerkelijke openstelling categorisch wordt verhinderd. Deze situatie waarin meerdere kerken zelfstandig overgaan tot openstelling van de ambten, verdraagt zich moeilijk met het opzetten van een gemeenschappelijk beraad dat zeer veel tijd en energie zal vragen van de deelnemers”;
„intussen de afstand tussen GKV en CGK aan de ene en NGK aan de andere deels een schijnbare is. In de vormgeving en ontwikkeling van het gereformeerde leven staan we dicht bij elkaar, maar er is een onmiskenbaar faseverschil in de verantwoording daarvan”;
„het mogelijk is dat de openstelling van het ambt van ouderling en/of predikant, zeker op de kortere termijn, een extra belemmering zal zijn voor landelijke samensprekingen (CGK en GKV staan vooralsnog afwijzend ten opzichte van de vrouw in het ambt, red.). Maar de eventuele gevolgen hiervan op plaatselijk niveau kunnen worden beperkt als men daar besluit geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot openstelling”;
„gegeven de lange geschiedenis van bezinning over de zaak van de vrouw in het ambt binnen onze kerken, het niet wenselijk is om besluitvorming over daadwerkelijke openstelling nogmaals jaren uit te stellen en mede afhankelijk te maken van een eventueel te realiseren gemeenschappelijk beraad met CGK en GKV”;
„het voorafgaand aan de daadwerkelijke openstelling van het ambt van predikant, nodig is eerst een onderzoek te doen. Bij de verschillen in overtuiging binnen het kerkverband zijn er wel de gemeenschappelijke verantwoordelijkheden. Wat zijn de mogelijke problemen die kunnen optreden om deze verantwoordelijkheden toch gezamenlijk te kunnen nakomen? Bij zo’n onderzoek zou dan ook gekeken moeten worden naar de rechtspositionele aspecten van deze openstelling”;
„daarom bij daadwerkelijke openstelling een fasering daarvan sterk de voorkeur verdient.”