Column: Suriname, het groenste land ter wereld
Ik vertel maar al te graag dat ik in het groenste land ter wereld woon. Daar is geen woord van gelogen.
Suriname is voor zo’n slordige 90 procent bedekt met, overwegend ongerept, regenwoud. Het land staat daarbij onbetwist en onbedreigd op de eerste plaats van groenste landen. De kuststrook is deels ontwikkeld en bebouwd, maar daar achter ligt wat ze het „binnenland” noemen: zo’n 150.000 vierkante kilometer met vrijwel alleen maar bos, afgewisseld door onstuimige rivieren, hier en daar een fikse heuvel en een paar honderd kleine dorpen.
Je zou denken dat Surinamers net zo trots zijn op hun groenste land als ik. Dat valt echter tegen. Vrijwel iedereen weet het, maar men haalt er laconiek de schouders over op. Veel mensen uit de kuststrook zijn zelfs niet in hun eigen binnenland geweest. Het is daar te primitief of ze zijn bang voor enge beestjes.
Nog vreemder is echter dat de Surinaamse toeristenindustrie niet inspeelt op het groene karakter van het land. Al tientallen jaren breekt men zich het hoofd over manieren om meer reizigers te trekken. Dan wordt benadrukt wat voor een bijzondere smeltkroes Suriname is, met bevolkingsgroepen uit alle uithoeken van de wereld. Dat is natuurlijk niet meer van deze tijd: Nederland is inmiddels een diversere smeltkroes van culturen.
Een ander cliché is dat in Paramaribo een synagoge en moskee broederlijk naast elkaar staan. Dat is natuurlijk bijzonder. Maar het zal voor geen enkele toerist reden zijn om terstond het vliegtuig naar de West te pakken. Dus ik begrijp tot op de dag van vandaag niet waarom geen marketingstrateeg ooit heeft bedacht dat Suriname wel iets herbergt wat aanlokkelijk is: dat dit het groenste land ter wereld is.
Ik heb daar weleens over gesproken met de heren en dames in lokaal toerismeland, maar die hebben andere ideeën. „Nee, we gaan de marketing nu focussen op de culinaire veelzijdigheid van Suriname”, kreeg ik recent te horen.
Toen ik uitlegde dat de lokale keuken minder veelzijdig is dan wordt beweerd en eigenlijk een allegaartje uit alle windstreken, had ik er natuurlijk niets van begrepen. Ik probeerde het nog eens: „Roti, pom en bruine bonen met rijst kun je ook in Nederland krijgen. Waarom zou men dan een duur ticket en hotel boeken om het hier te gaan eten?”
Dat was natuurlijk tegen het zere been van de groep mensen die al maanden overleggen en vergaderen hoe ze Suriname op de culinaire wereldkaart kunnen zetten. „Nee, dan jouw gezeur over hoe groen Suriname is. Bomen heb je overal, dus zeg mij, waarvoor zouden toeristen daarvoor hierheen komen?”
Tegen dergelijke logica is geen kruid gewassen. Dus ik laat het er maar bij en accepteer dat het groen van Suriname voor het gros van de wereldbevolking onbekend blijft. Eigenlijk is dat misschien maar beter ook: des te meer bos heb ik om ongestoord van te genieten.